aanvangslied         Gezang 328:1

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst       ‘De naam van God wil ik loven met een lied, zijn grootheid met een lofzang prijzen. Dat behaagt de HEER meer dan offerdieren, dan stieren met hun horens en hoeven.’ (Psalm 69:31,32)

zingen (met combo)        Psalmen voor Nu 145

lezing van gebod aan de hand van de zgn. ‘Biechtspiegel’

lezing van het gebod d.m.v. een formulier uit het Dienstboek, dat een zgn. ‘biechtspiegel’ is (de vragen zijn geformuleerd aan de hand van de Tien Geboden)

Een spiegel, voor persoonlijke bezinning

Waar kan ik in mijn leven van op aan?
Waar ben ik bang voor?
Aan wie behoort mijn hart toe?

Wat betekent de naam ‘God’ voor mij?
Gebruik ik die gedachteloos als ik praat?
Ben ik bang Hem voor anderen te belijden?
Doe ik mij vromer voor dan ik ben?
Gebruik ik de naam van God als een middel
om bovennatuurlijke machten te manipuleren?
Waardoor wordt mijn gebed bepaald? Door sleur of door behoefte?
Zit er ook dankbaarheid in mijn gebed? Zelfs voor aanvechtingen?
Waarom bid ik eigenlijk?
Voor de vergeving van mijn zonden?
In nood en in vreugde?

Hoe ziet mijn zondag eruit?
Welke rol spelen de kerkdienst en de maaltijd van de Heer in mijn leven?
Wat zoek ik in de kerk?
Waarin dien ik de gemeente waarvan ik deel uitmaak?

Hoe waardeer ik mijn ouders?
Wie heeft invloed op onze kinderen?
Hoe sta ik tegenover mijn meerderen?
Draag ik mijn eigen verantwoordelijkheid?
Ben ik bereid die van de anderen te aanvaarden?

Gun ik de ander ruimte om te leven?
Ben ik een ellendige, die juist mijn hulp nodig had, uit de weg gegaan?
Pleeg ik roofbouw op mijn gezondheid?

Besef ik mijn verantwoordelijkheid voor mijn (huwelijks)relatie?
Handel ik daarnaar?
Blijf ik van de (huwelijks)relatie van anderen af?
Ben ik mij bewust dat ik in mijn (huwelijks)relatie of in mijn alleen staan altijd door God gedragen word?

Heb ik achting voor het eigendom van een ander?
Op welke manier kom ik aan mijn geld?
Dient mijn bezit anderen tot vreugde en hulp?

Waar praat ik over?
Over de fouten van anderen?
Over mijn eigen prestaties?
Heb ik iemand verloochend?
Sta ik snel klaar met mijn oordeel over anderen, maar ben ik langzaam om hen te verontschuldigen?
Heb ik aan mij toevertrouwde geheimen bewaard?
Meen ik wat ik zeg en zeg ik, waar dat nodig is, wat ik meen?
Zorg ik ervoor dat in het leven van de gemeenschap de waarheid het opneemt tegen de leugen?
Ben ik trouw in de voorbede, juist voor hen met wie ik moeite heb?

Houd ik er rekening mee dat God grenzen stelt die ik niet moet overschrijden:
grenzen aan mijn begaafdheid, aan mijn invloed, aan mijn macht, aan mijn leven?
Heb ik mij aan de onbegrensde aanspraak van God op mijn leven onttrokken?
Ben ik mij bewust, dat ik door de doop toebehoor aan de Heer Jezus Christus?
Laat ik dagelijks God over mij oordelen of rechtvaardig ik mijzelf?

zingen          (als lied van berouw en verootmoediging) Gezang 449:1,3

gebed

kindermoment

zaklampKijk wat ik vanmorgen mee heb genomen. Een zaklamp. Dit is een speciale. Daar zit een speciale batterij in, die werkt op een zonnecollector. Normaal zie je die bovenop een dak of zo, maar hier zit er ook eentje op. Daarmee wordt het zonlicht verzameld en zo wordt de batterij erin opgeladen. Zodat die lamp het doet. Let maar op. Er zit zelfs ook een draaiding op. Daarmee laad je hem ook op. Handig hè?
Nu wilde ik met deze zaklamp eigenlijk iets duidelijk maken. Iets over de Bijbel zelf. Want het is vandaag de zgn. ‘Bijbelzondag’. Wat heeft een zaklamp nou met de Bijbel te maken?
Weet je: ergens in de Bijbel staat: Uw Woord (en dat is de Bijbel) is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. Een lamp, maar dan moet je niet denken aan een schijnwerper of een felle halogeenlamp. Nee, zeg maar een zaklamp. Als je daarmee in het donker loopt, dan zie je maar een paar meter voor je, en de rest blijft donker. Nou, zo is het met de Bijbel ook. Je kunt niet zeggen: nou heb ik de Bijbel een keer gelezen of een keer gehoord, nu snap ik alles, nu loop ik zo naar de hemel bij wijze van spreken. Nee, je ziet zeg maar een klein stukje. En elke keer heb je die lamp van de Bijbel weer nodig. Dag voor dag. Zondag voor zondag. Anders stoot je zo ergens tegen aan of verdwaal je of zie je het niet meer zitten. Gelukkig is er die bijbel, die lamp voor je voet, dat licht op je pad. Ook straks in de kindernevendienst.
Voordat jullie daarheen gaan, zingen we nu samen met het combo het lied ‘uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad’, Evangelische Liedbundel 262. Daarna mogen jullie naar de kindernevendienst. Een goede tijd daar met elkaar.

zingen (met combo)        Evangelische Liedbundel 262

schriftlezingen       Psalm 50 en Romeinen 3:23-26

zingen          Psalm 51:5,6

verkondiging         met name Psalm 50 uitgangspunt voor de preek

Gemeente van Jezus Christus,

In de zesde klas van de middelbare school gingen we, in het kader van een excursie, naar de rechtbank in Rotterdam. Wij zaten, samen met een leraar, achterin: op de publieke tribune. Het betrof vooral een aantal ‘kleine zaken’. Iemand die voor de zoveelste keer ergens ingebroken had. Iemand die met veel te veel alcohol achter het stuur gekropen was, ook niet voor de eerste keer. Enzovoort. De ene keer reageerden we verontwaardigd en vonden dat de rechter best wat strenger mocht zijn. De andere keer hadden we medelijden met een oude man, die al hakkelend en stuntelend z’n verhaal deed, en vooral heel veel spijt had. Ja, wij observeerden en becommentarieerden. Als toeschouwer. En op fluistertoon natuurlijk…

In Psalm 50 speelt ook een rechtszaak. Geen kleine zaak. Geen kleine setting. O nee, de hemel en de aarde worden opgeroepen. En het hele volk staat terecht. De rechter is de Here God zelf. Zijn verschijning is imponerend. Vers 2: ‘God verschijnt in stralend licht.’ Vers 3: ‘Laaiend vuur raast voor hem uit, rondom hem wervelt een storm.’ Nou, dan doe je nog wel meer dan alleen gaan staan, als de rechter zo binnenkomt. Hierbij stokt toch je adem en moet je je handen voor je ogen slaan?! En als snel blijkt God blijkt niet alleen rechter te zijn, maar ook aanklager. Hij is rechter en officier van justitie ineen zeg maar.
En wij? Zijn wij hier ook toeschouwers, – op de publieke tribune bij wijze van spreken – die het allemaal op veilige afstand aanzien en wel of niet commentaar leveren? Kijk, Israël staat hier terecht. Gods volk. ‘Zijn getrouwen’, zoals het in vers 5 staat. Degenen met wie God een verbond heeft gesloten. Daar horen wij als gemeente ook bij, bij Israël ingelijfd. We zijn in deze rechtszaak dus geen toeschouwer, nee we zijn er helemaal bij betrokken. Het gaat ook over ons!

De eerste zaak draait om de eredienst, om de liturgie, aan de hand van offers. Die zijn op zichzelf het probleem niet, vers 8: ‘Ik klaag je niet aan om je offers, nooit dooft voor Mij het offervuur’, zegt God. Offers zijn er. Het gaat God om de intentie waarmee ze gebracht worden. En daar zit het niet goed. Je proeft dat die offers gebracht worden vanuit het principe ‘voor wat, hoort wat.’ De Romeinen noemden dat in het Latijn ‘do ut des – ik geef opdat gij geeft.’ M.a.w. als ik nu maar voldoende offers aan de godheid breng – of andere goede daden – , dan zal hij me ook goedgunstig zijn en helpen. Dit principe kom je in menig religie tegen. Maar de Here God is anders. Hij heeft die offers helemaal niet nodig. Hij steekt daar eigenlijk de gek mee: ‘Die stieren uit jullie stal en die bokken uit jullie kooien heb Ik niet nodig. Alles behoort Mij al toe. En jullie doen net alsof Ik honger heb. Eet Ik soms stierenvlees of drink Ik bokkenbloed?!’ In feite denken die Israëlieten dus veel te klein van God, veel te heidens ook.
Nu schudt u misschien ook uw hoofd  en denkt: ‘Inderdaad, wat een simpele gedachte, alsof God die offers nodig heeft.’ Maar wacht even, we zitten niet op de publieke tribune, weet u nog… Dat principe van ‘do ut des’, – voor wat hoort wat – dat hoeft ons ook niet vreemd te zijn. De uitspraak ‘ik heb ieder het zijne gegeven’ (en dat is inclusief God), die is echt niet uitgestorven – integendeel! – en de gedachte daarbij is: ‘God zal me dus best gunstig gezind zijn. Ik heb toch genoeg gedaan?’ Misschien denken we zo ook over onze kerkgang, onze bijdrage aan kerkbalans, ons meedoen aan kerkelijke activiteiten, en wat al niet aan goede dingen; dat kunnen we toch mooi allemaal aan God aanbieden? Maar heeft God dat nodig dan? Alsof Hij daarvan afhankelijk is… Alsof Hij om te kopen is. Dit staat toch ook helemaal haaks op het Bijbelse grondidee dat wij het niet verdienen kunnen, dat het genade is, pure genade. God heeft niets nodig. Hij heeft alles al. De aarde is van Hem en alles wat daarop is. Hij is in zichzelf al volmaakt. Dus heeft Hij ons dan nodig? Ten diepste niet…
Des te wonderlijker dat Hij toch met ons te maken wil hebben. En dat Hij het daarom hier zo op scherp zet, op zo’n vurige wijze, omdat Hij ons niet kwijt wil. Hij zoekt geen offers. Hij zoekt ons hart, vers 14: ‘Breng God een dankoffer en doe wat je de Allerhoogste belooft.’ Dat dankoffer is niet zozeer een specifiek dieroffer of zo. In de NBG-vertaling staat: ‘Offer God lof.’ Die intentie, dat hart: Hem loven om wie Hij is, Hem danken voor wat Hij gedaan heeft, hoe Hij met ons omgaat. En het gaat verder, vers 15: ‘Roep Mij te hulp in tijden van nood, Ik zal je redden, en jij zult mij eren.’
Wat een geweldig woord hè! De mensen die deze week al met dit Bijbelgedeelte bezigwaren: op de Groeigroep en op de Bijbelkring in de Leckenborch, die zeiden stuk voor stuk dat ze zich hieraan optrokken, dat juist dit hen zo aansprak. God danken en Hem aanroepen. Ja, dat tweede is ten diepste ook een dankoffer. Wij denken vaak dat danken en bidden heel verschillend zijn, maar bidden is ten diepste ook dankbaarheid. Want door te bidden druk je je afhankelijkheid uit: dat je niet zonder God kunt, dat je Hem dus op de eerste plaats zet. Bidden, zegt de Catechismus, is het voornaamste stuk van de dankbaarheid. En God verbindt er hier ook een belofte aan: ‘Ik zal je redden.’ Hij geeft uitkomst. Op zijn wijze, zeker. Maar als je die uitkomst, die redding gewaarwordt, dan (gaat het vers verder) zal je God eren. Het is eigenlijk een prachtige cirkelbeweging: God danken, Hem eren, Hem bidden, God die hoort en redt, waardoor je Hem weer dankt en eert. Die cirkelbeweging word je nooit zat en de Here God, met eerbied gezegd, ook niet!

Ik zag die cirkelbeweging ook terug in het leven van mijn oma. Afgelopen week is ze gestorven: 102 werd ze. ‘Een gezegende leeftijd’ zeggen de mensen dan. Maar is het een zegen als je als meisje al heel vroeg je moeder verliest en jij zelf dat grote gezin moet runnen? Is het een zegen als je met je man een bakkerij hebt, waarvoor je keihard werkt, maar je evengoed bijna failliet gaat? Is het een zegen als er een jongetje geboren wordt dat maar een paar dagen leeft? Is het een zegen als je eigen man maar 58 wordt en sterft aan een verschrikkelijke longziekte en jij zelf door trombose niet naar het ziekenhuis kunt om van hem afscheid te nemen? Is het een zegen als je op hoge leeftijd weer een zoon verliest? Is het een zegen als je nagenoeg blind wordt en je leefwereld zo donker en klein wordt?
En toch, op haar opgebaarde lichaam ligt een loper, u weet wel: zo’n geborduurd smal kleedje, nog door haar zelf vervaardigd. In sierlijke letters staat daar: ‘Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen.’ Ze maakte het ooit voor op het klavier van haar orgel. Ze koos toen niet zomaar die tekst. Het was haar levensmotto eigenlijk: ‘Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen.’ Dus ook in al die tegenslagen! En daarin was ze ook een biddende vrouw, en moeder, en oma, en overgrootmoeder. Ze was voortdurend met God in gesprek, heel vrijmoedig. Ze bracht ook haar verdriet, haar moeiten bij de Here God. En ze merkte dat Hij haar hoorde en uitkomst gaf. Waardoor ze God weer kon eren. Ja, vooral met de woorden van de Psalmen. Die ademde ze: ‘Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen’ en ‘Het ruime hemelrond vertelt met blijde mond Gods eer en heerlijkheid’ en: ‘Maar ’t blij vooruitzicht dat mij streelt.’ In deze beweging is ze ons voorgegaan en zelf heb ik er ook zoveel van geleerd.
Ja, deze beweging, deze weg wijst de Here God ons dus allemaal, vanuit die Psalm. Geen ‘koehandel’ met Hem, niet voor wat hoort wat, niet denken dat je iets moet verdienen. Hij heeft genoeg. Nee, breng Hem vanuit je hart de dank, de eer die Hem toekomt. Antwoord Hem in je gebed en ga met Hem. Dat is een gezegende weg, hoe oud je ook wordt.

Je zou nu ‘amen’ verwachten. Je zou denken dat de mensen nu opgelucht de rechtszaal kunnen verlaten. Met een fijn gevoel. Gesterkt. Bemoedigd. Maar er is nog een zaak… Vers 16: ‘Maar tot wie kwaad doet, zegt God…’ De NBG-vertaling heeft het over ‘goddelozen.’ Nou, dat zijn toch anderen dan bij die eerste zaak? Goddelozen, dat zijn toch mensen die niets met God hebben of niets met Hem te maken willen hebben? Dat zijn toch anderen dan die ‘getrouwen’ uit het eerste deel van de Psalm? Nou, let op hoe vers 16 verder gaat en die mensen tekent: ‘Wat baat het je dat je mijn geboden opzegt en mijn verbond in de mond neemt?’ Ze kennen dus de geboden. Ze zeggen die zelfs op. Ze kennen die uit hun hoofd. En ook het verbond nemen ze in de mond, m.a.w. ze weten van die band tussen God en zijn volk. Het gaat dus weer om mensen uit de gemeenschap. Het gaat om de gemeente. Het gaat ook om ons. Dus we kunnen niet weglopen. De zaak gaat verder. God is nog niet klaar. Er komt een nieuwe aanklacht. Ging de eerste over de liturgie in de tempel, nu gaat het zeg maar over de liturgie op straat: wat blijkt er nou van in het gewone leven, in de omgang met je naaste, door de week zeg maar?
Daar is God heel duidelijk over: ‘mijn woorden schuif je terzijde. Je haat het als Ik je terechtwijs.’ Blijkbaar hebben ze veel liever een God die alles oké vindt, die je een aai over je bol geeft, die niet moeilijk doet. En daarom horen ze Gods geboden wel, maar schuiven die terzijde. Ze weten wel wat God wil, maar doen het niet. Van twee walletjes dus. Zondag Vroom en door de week Dreesman, zoals ik eens ergens las. En die houding is geen verleden tijd.
Maar de Here God ziet het en legt er z’n vinger bij. De aanklacht is klip en klaar: je loopt met dieven mee en bij overspeligen ben je thuis. En uit je mond komt lastertaal en bedrog. Je getuigt zelfs tegen je eigen broer. Zo passeren drie geboden de revue die ze overtreden: het achtste (‘Gij zult niet stelen’), het zevende (‘Gij zult niet echtbreken’) en het negende (‘Gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste’). En je voelt dat dit nog niet uitputtend is. Ook in ons eigen leven niet. Ik bedoel: het zou kunnen dat we wat deze drie geboden betreft ook al niet brandschoon zijn, zacht gezegd – als het gaat over het bezit van anderen en onszelf, over relaties en seksualiteit, over hoe we spreken tegen en over anderen – maar dat er nog meer aan schort. Daarom lazen we vanmorgen ook die biechtspiegel. Wie moet er dan niet slikken en de ogen neerslaan? Wie ervaart dan niet hoe hij of zij gezondigd heeft? Ik i.i.g. wel! En juist dat dubbelhartige verbijstert God het meest: je mond er vol van hebben, in de kerk zitten en daar van alles zingen en beamen, maar daarna doe je dingen, zeg je dingen, laat je zoveel na, wat hier zo haaks op staat.
God laat dat niet over z’n kant gaan, vers 21: ‘Zou Ik dan zwijgen bij wat je doet, je denkt toch niet dat Ik ben als jij?’ Ai, hier wordt een vinger bij een hele zere plek gelegd: ‘Je denkt toch niet dat Ik ben als jij?’ Wij creëren God graag naar ons eigen beeld, zodat Hij ons het beste ligt. Een lievige God bijvoorbeeld, die niet zo moeilijk doet, die ons niet op de huid zit, die niet het onrecht en de oneerlijkheid aan de orde stelt – ja, wel bij anderen, maar niet bij onszelf! Maar God is geen uitvergroting van onszelf, geen wensbeeld. Hij is God. De Gans Andere! En als je God willens en wetens opzij schuift, als je zo je naaste laat zitten, hem of haar zo kwetst, zo’n beeld van God maakt, dan roep je Gods toorn over je af. Dat kan Hij niet uitstaan. Vers 22 spreekt zelfs over ‘verscheuren.’ Nou, dat liegt er niet om! En misschien denkt u: ‘Dit is wel erg rauw en ruig. Dit lijkt ook zo in tegenspraak met die toegankelijke God uit vers 15 die je om hulp mag roepen, die je redt.’
En toch is het Dezelfde God. Ook dit is een uiting van zijn liefde. Zijn toorn is de uiterste spits van zijn liefde: scherp, maar nog steeds zijn liefde. Zoals een man of vrouw het toch ook niet kan uitstaan als de partner hem of haar laat zitten?! Dan vonkt het ook. Het zou raar zijn als dat niet gebeurde. Dan komen er ook emoties vrij. Nou, zeker bij de Here God. Maar wel met een doel: om ons weer tot inkeer te brengen, om ons weer bij zich te halen, om ons te redden. Zodat we ons kleinmaken voor God. Net zoals die ene man toen in de rechtbank in Rotterdam. Hakkelend en stuntelend zei hij hoe stom hij was geweest en dat hij er zo’n spijt van had en dat hij het goed wilde maken.
Kijk, daarvoor kom je toch ook naar de kerk? Daarvoor zoek je toch ook God? Niet om je rapport te laten zien zeg maar, je scoringslijstje: ‘Kijk eens Here, wat ik allemaal voor goeds heb gedaan.’ Nee, je komt zeker ook om Hem te belijden wat er niet goed is gegaan. Om in zijn spiegel te kijken. Om zijn aanklachten te horen. En die ter harte te nemen. En je zonden te belijden.
Toen ik van de week aan de catechisanten vroeg: ‘wat zoek je in de kerk? Waar moet het in de kerk om gaan?’, toen zei er één: ‘om te horen wat er niet goed is gegaan en om vergeving te vragen.’ Het raakte mij dat zo’n jongen dat zei.
Ja, ook dat is danken. Bidden in de vorm van schuldbelijden en om vergiffenis vragen is namelijk wel een hele diepe vorm van afhankelijkheid. Je zegt daarmee dat je jezelf niet redt en dat je genade nodig hebt.
Dat is ook waar Romeinen 3 over gaat. Het is één van de lievelingsgedeelten van Luther. Morgen is het Hervormingsdag. Luthers grote ontdekking was, met Paulus, dat wij het bij God zelf niet kunnen goedmaken. Dat wij zelf niet rechtvaardig voor God zijn. Nee, dat iedereen Gods nabijheid mist, gezondigd heeft, ten diepste goddeloos is. Maar dat God juist die goddeloze rechtvaardigt. Gerechtigheid is niet iets wat God eist, maar wat Hij schenkt. Door het geloof in de Here Jezus.
Ja, we hebben het gehad over dat God rechter en officier van justitie is, maar in Christus is Hij ook advocaat. Die voor ons pleit. Niet om ons verminderd toerekeningsvatbaar te laten verklaren. O nee, we zijn schuldig. We staan geheel terecht in die beklaagdenbank. Al die aanklachten zijn waar en raak. Maar Christus neemt ze van ons over. Hij heeft zelf die straf daarvoor gedragen. Als de Zondebok. Als het volmaakte offer dat wel genoeg was en is. En in verbondenheid met Hem kunnen we onze weg gaan – verzoend, vergeven en vernieuwd – en zullen we zien dat God redt, om de slotregel maar te citeren. Daarom: duizend-, duizendmaal o Heer, zij U daarvoor dank en eer. Laten we bidden en aanbidden:

Wij loven en prijzen uw Naam
om uw Zoon, uw enige,
die Gij liefhebt, Jezus;
Hij heeft zijn hartenbloed gegeven,
eens en voor altijd,
tot een volkomen verzoening
van onze zonden;
Hij is met lichaam en ziel,
huid en haar, glansrijk
opgestaan uit de dood.
door Hem gaan wij vrijmoedig tot U
en noemen U onze Vader.
Hij leeft en wij leven door Hem,
Halleluja!

Amen

zingen (met combo)        Opwekking 733

gedenken van twee overleden gemeenteleden

dankgebed en voorbede

inzameling van de gaven

slotlied         Evangelische Liedbundel 244a:1/244b:2,4 (Lutherlied)

zegen