inleidend orgelspel           ‘Hij heeft ridderlijk gestreden’ (Gz. 222:2) – A.C. Schuurman (1904-1998)

het koor Canticum Novum zingt       Introïtus: ‘Cantate Domino’ – K. Jenkins (*1944)

welkom en mededelingen 

zingen                       Psalm 99:1 (allen), 2 (koor), 3 en 4 (allen) 

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst  ‘U hebt mij omgord met kracht voor de strijd.’ (Psalm 18:40a)

zingen           Gezang 469: 1 (koor), 2 en 3 (allen)

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezingen             Psalm 51:1-10 en Efeziërs 6:10-17

zingen           Gezang 96:1 (koor), 2, 3 en 4 (allen)

verkondiging          n.a.v. Glas 29 ‘Koning David en de christelijke ridder’

Gemeente van Jezus Christus,

Als je deze kerk binnenkomt, via de hoofdingang, dus onder de toren, dan heb je links en rechts gelijk al twee glazen. Links is dat glas 1, het beroemde glas De vrijheid van Consciëntie, ook bekend als Het Statenglas.


Het is een schitterend glas, waarop de overwinning van de gewetensvrijheid op de tirannie wordt gesymboliseerd. Het glas is kleurrijk, vol beweging en overvol. Je raakt er niet op uitgekeken. De glazenier heeft hier echt uitgepakt.
Aan de andere kant van de ingang is glas 29, het glas dat vanmiddag centraal staat: Koning David en de Christelijke Ridder.


Dat glas is juist zeer eenvoudig, om niet te zeggen: een beetje lomp. In ieder geval statisch: de beide figuren staan er maar een beetje stijfjes bij. Het had allemaal echt wel beter gekund. Of zoals ik in een boek met de 72 Goudse Glazen las: ‘In artistiek opzicht behoort Glas 29 volgens velen tot de minste in de Sint-Jan.’

Dit glas werd aan de kerk geschonken door het zogenaamde Noorderkwartier, oftewel een aantal steden uit Noord-Holland en West-Friesland: Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnickendam, Medemblik en Purmerend. Als je de volksaard daar een beetje kent – en dat doe ik, mijn eerste gemeente lag in dat gebied – dan snap je dat lompe van dat glas. De mensen daar zijn namelijk nogal direct, die zeggen wat ze denken – en soms denk je: misschien moet je eerst denken voordat je het gaat zeggen: want zo is het wel erg bot. Maar goed: wel rechtuit, recht door zee. En ik mag dat wel.
De grote rivaal van dat Noorderkwartier vormden de Staten van Holland, die dat andere, veel chiquere glas hadden geschonken. Ja, daar zat het geld en de macht. Denk dan aan steden als Amsterdam, Rotterdam, Leiden en… Gouda.

Toch zou ik wel een lans willen breken vanmiddag voor dat eenvoudige, artistiek niet zo verfijnde, beetje lompe glas 29, met Koning David en die Christelijke Ridder. Niet zozeer omdat mijn eerste gemeente in het Noorderkwartier lag, maar vooral omdat de betekenis zo veelzeggend is, zo bijbels, zo diepgelovig. De betekenis die in een vierregelig gedichtje onderaan het glas wordt geponeerd:

Den Croone des levens met vrede zal hij ontfangen
die als David met leetwezen zijn zonden bescreit heeft
en als den Christelycken Ridder met groot verlangen
de Wapenen des geloofs altyt tot Stryden bereijts heeft.

‘Altijd tot strijden bereid.’ Vandaar die allegorische figuur van ‘de christelijke ridder’ rechts.


Het leven is een gevecht. Ook het leven met God. Er is namelijk een tegenstander, een vijand, die er alles aan doet om Gods Koninkrijk te verstoren. In Efeze 6 wordt die vijand in één woord ‘duivel’ genoemd. ‘Diabolos’ in het Grieks: letterlijk ‘uiteenwerper’. Hij doet niets liever dan Gods goede werk uit elkaar werpen, in de war schoppen. Daar heb je dus tegen te strijden, weerstand tegen te bieden. Als een ridder…

‘Nou, zo ridderlijk, zo dapper, zo weerbaar voel ik me helemaal niet. Die strijd ga ik toch niet winnen? Dit is toch een ongelijke strijd?’
Maar wacht even. We hoeven dat ridderharnas, die wapenrusting, niet zelf te smeden. Het is de wapenrusting van Gód. Die voorhanden is. Je hoeft die alleen aan te trekken, en te gebruiken. Dus…

Op het glas ligt de nadruk op twee onderdelen van die wapenrusting: de helm en het zwaard. Het harnas en het schild ontbreken. Eigenlijk is het ook een hele gewone ridder, zonder al te veel prots en praal. Ook dat mag ik wel. We kunnen ons er allemaal in herkennen…
Maar goed. De helm dus. De ‘helm van de verlossing’, zoals Paulus die noemt. Op het glas veelzeggend in het blauw, hemelsblauw. Inderdaad, ook die helm komt bij God vandaan, uit zijn smederij zeg maar. Je hoeft jezelf niet te verlossen. Goddank niet, want dan was het een verloren zaak. Nee, je wordt verlost, door Hem, door Jezus Christus, de Verlosser. Door Hem ben je verlost van je schuld, van je schaamte, van alles wat er tussen jou en God inzit. Die verlossing mag je aanvaarden, om niet, en die helm opzetten, om in het beeld van het glas te blijven.
Op je hoofd. Juist waar onze gedachten zitten. Die worden omgeven door de helm van de verlossing. Die gedachten die zo met ons aan de loop kunnen gaan, die zo donker kunnen worden, enz. Die gedachten mag je richten op Christus. Op zijn verlossing, op zijn verzoening, op zijn genade. Dan is het goed.

Dan is er ook nog het zwaard, een enorm zwaard op het glas. Ik bedoel: die ridder is best wel smalletjes (op z’n plofkuiten na), maar dat zwaard is huge: twee panelen lang! Niet normaal! Het is dan ook het zwaard van de Geest, zoals Efeze 6 het noemt. Ook dat komt dus uit Gods smederij. Het ‘zwaard van de Geest’, oftewel Gods Woord.
Een krachtig wapen tegen dat duistere front. Denk aan Jezus zelf, als Hij in de woestijn aangevallen wordt door de duivel. Juist als Hij op z’n allerkwetsbaarst is, komt die duivel met z’n sneaky verleidingen en verzoekingen. Maar Jezus weerstaat hem door telkens te putten uit het Woord van God: ‘Er staat geschreven: je zult God niet verzoeken.’ Goddank hebben wij datzelfde zwaard ter beschikking. Een machtig zwaard. Gods woorden: zijn beloften, die vast en zeker zijn. Zijn geboden, die ons de weg wijzen, die het leven goed maken. Zijn Evangelie, dat bevrijdt en verlost.

Tegelijk is het wel het zwaard van de Geest, niet míjn zwaard. Het is ook op mijzelf gericht, op dat wat niet goed zit in mijn leven. Ergens in de Hebreeënbrief staat: ‘Levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden.’
Anders gezegd: het legt bloot wat niet goed zit. Zo is het toch? Je leest uit de Bijbel, je hoort een preek en het komt aan. Als een steek in het hart: hier ben ik over de grens gegaan, hier heb ik anderen pijn gedaan. Hierin ben ik tekortgeschoten, heb ik nagelaten wat zo goed had kunnen doen. Ja, zo kan dat zwaard van de Geest, Gods Woord, diep insnijden, het verkeerde in je leven blootleggen.

Niet voor niets is de pendant van die ridder in het glas Koning David. Hij is links te zien.


Hij kreeg ooit te maken met dat tweesnijdende zwaard dat diep insneed. De profeet Nathan kwam bij hem en vertelde hem het korte relaas van een rijke man die het enige schaapje van z’n buurman afnam, om het te slachten. David werd woedend: ‘Die man is des doods schuldig.’ Maar toen zei Nathan: ‘U bent die man!’ U heeft zich vergrepen aan Bathseba, de vrouw van Uria, en hem laten doden.’
David als koning had Nathan natuurlijk de mond kunnen snoeren. Wat zeg ik: hem een kopje kleiner kunnen maken, laten dienen als krokodillenvoer. Maar dat deed David dus niet. Nee, hij hoorde er Gods eigen stem in, hij voelde hoe dat tweesnijdende zwaard z’n zonden blootlegde. En hij ontkende niet, maar ging ermee naar God. Het is terechtgekomen in Psalm 51, één van de allerdiepste en -eerlijkste gebeden en liederen over schuld, berouw en gebed om vergeving.

In 1756 liepen de kerkrentmeesters van de Sint-Jan hier door de kerk. Ze gingen bij alle glazen na welke defecten er aan de glazen waren. Bij glas 29 was er genoeg. Zo noteerden ze bijvoorbeeld dat de benen van David lichter moesten worden, rechter ook. Of dat echt gelukt is? Dat rechterbeen is nog steeds behoorlijk krom. En z’n rechterhand bungelt er een beetje raar bij. Maar misschien is dat wel tekenend, niet alleen voor David, maar ook voor ons. Er zit genoeg scheef in ons leven. Er gaat van alles mis. Defecten genoeg…
Duw je dat weg? Verbloem je het? Overschreeuw je het? Of wijs je naar anderen: ‘Maar die dan!’
Ach, dan blijf je er alleen maar mee zitten. Echt verlossend, echt bevrijdend is ermee voor de dag komen. Het te belijden. Het is zo heilzaam als mensen erkennen dat ze fout zitten, dat het niet goed is gegaan. En er berouw over hebben. Echt, dat zou zo heilzaam zijn, in ons persoonlijk leven, in de kerk, in de maatschappij.

Dat is de koninklijke weg. Dat is ridderlijk. En dat wordt ook bekroond. De engelen boven de beide personen hebben de kroon al in hun handen. Niet alleen bij de ridder, maar ook bij David. Die kroon is namelijk iets anders dan z’n aardse kroon. Dit is de kroon des levens, het eeuwige leven. Die krijgen we aan het eind. Dat vervolgens een nooit eindigend begin zal zijn. Omdat het zo anders, zo ongekend nieuw zal zijn. Dan is er geen strijd meer. Geen vijand, geen kwaad en zonde, geen berouw en spijt.
Als je hier als een ridder strijdt, die geestelijke strijd voert, met Gods wapenrusting aan. Als je hier, net als David eerlijk bent over je missers, daar berouw over hebt, die belijdt en uit Gods vergeving om Christus’ wil leeft. Dan is die kroon ook voor jou.

Nog één keer die ingang. Onder de toren. Die is aan de westkant. Het oorspronkelijke hoofddeel is recht tegenover, in het koor. Die is aan de oostkant. Daar waar de zon opkomt. Veelzeggend. In de kerk kom je in het licht. Het licht van het Woord. Het licht van de Heilige Geest. Het licht van de Opgestane. Daar in het koor hangen immers ook de hoofdglazen, met centraal Christus: zijn geboorte, zijn doop, zijn prediking, zijn weg. Hij is de Heer en Koning. En wij zijn ridders. Of zoals Janneke Schotsveld zo mooi bedacht in haar geweldige kinderboek: ridsters. Want ook vrouwen zijn geroepen om ridders zijn. Hier zijn we ridsters en ridder van de tafelronde, geschaard om het Woord, gezeten aan de tafel, gesterkt door het sacrament, bemoedigd door de Geest. Zingend en biddend. Ontvangend en gevend.

En als je dan weer de kerk uitgaat, ga je naar het westen, daar waar de zon ondergaat: de duisternis in, daar waar de strijd wacht, het gevecht weer geleverd wordt. Maar kijk nog maar eens goed naar dat ene glas: je mag gehelmd de wereld in, het leven in. Als blauwhelm. Maar dan de hemelsblauwe helm van de verlossing. En tegelijk op Gods vredesmissie. Want we gaan immers in vrede heen, om vrede te brengen. Als gezegenden, om tot zegen te zijn.
En je krijgt het zwaard in handen, je bent weer toegerust met het Woord van God. En achter je ligt het koor, aan de oostkant. Ja, je hebt het licht van Pasen in de rug. En dan kun je verder. Of zoals Wim Stougie, een veel te vroeg overleden collega, het eens zei (en ik ben het nooit meer vergeten): ‘Met het licht in de rug kun je het donker aan.’ Lof zij U, Christus! Amen

zingen           Gezang 96:5 (allen), 6 (dames), 7 (heren), 8 (koor), 9 en 10 (allen)

het koor zingt het motet Nolo mortem van Thomas Morley (1558-1602)

geloofsbelijdenis    met de woorden van de apostolische geloofsbelijdenis, waarbij we ons richtten op het oosten

dankgebed en voorbeden     afgewisseld met gezongen ‘Heer, onze God, wij bidden U, verhoor ons’. Na het stil gebed besloten met het gezongen Onze Vader, in de versie van Maurice Duruflé: ‘Notre Père’

inzameling van de gaven                       Tijdens de collecten: ‘Cantique de Jean Racine’ – G. Fauré (1885-1945) door het koor 

slotlied           Psalm 149:5

zegen

uitleidend orgelspel         Improvisatie ‘Onward, Christian soldiers’

(met dank aan Stichting Goudse Sint-Jan voor de afbeeldingen van het glas)