zingen         Psalm 103:1,5

stil gebed

openingstekst        ‘Ga binnen, laten wij buigen in aanbidding, knielen voor de HEER, onze Maker. Ja, Hij is onze God en wij zijn het volk                                         dat Hij hoedt, de kudde door Zijn hand geleid’. (Psalm 95:6,7)

zingen                            Joh. de Heer 53 in wisselzang

gebodslezing uit Romeinen 12 (9-15)

de cantorij zingt    Psalmen voor Nu 16

gebed om verlichting met de Heilige Geest

kinderlied    Evangelische Liedbundel 452 (Jezus is de Goede Herder)

verhaaltje voor de kinderen

plataan

Natuurlijk heb ik weer wat meegenomen. Het is niet moeilijk wat dit zijn hè? Bladeren. Die zie je nu wel heel veel. Intussen meer op de grond dan aan de boom. Hoe komt dat? Het is herfst en wat gebeurt er dan met die bladeren? Die sterven af. Ze vallen naar beneden.
Dat gebeurde ook met deze bladeren. Ze zaten bij ons aan twee boompjes in onze achtertuin. Die hebben we daar geplant, toen we in Gouda kwamen wonen. Het zijn van die boompjes die langs zo’n rek groeien. En als het dan voorjaar en zomer is dan heb je een soort groen scherm zeg maar. Heel mooi is dat. Maar nu niet, want de bladeren zijn afgestorven en afgevallen. We kunnen zo naar onze achterburen kijken en Myrthe kan zien of het achterbuurmeisje al wakker is bijvoorbeeld.
Ik was pas bij iemand en die was verhuisd. Ze was heel erg blij met haar nieuwe huis, maar in de woonkamer (ze woonde in een soort flat) keek ze tegen enorme bomen aan, met heel veel bladeren. Ze hoopte erg dat die bladeren in de herfst en de winter zouden afvallen, want dan zag ze meer. Dan was er meer uitzicht.
Waarom vertel ik dit? Vandaag in de dienst staan we extra stil bij de mensen die gestorven zijn. Hun namen worden straks genoemd, als jullie weer terugkomen uit de kindernevendienst. Net als zo’n blaadje zijn ze ook gestorven. Misschien heb jij ook wel een opa of oma of iemand anders die gestorven is. Wat kun je die missen! Wat kun je daar verdrietig om zijn. Tegelijk gaat het dan juist ook om het uitzicht. Want zijn die mensen voorgoed weg? Nee, waar zijn ze? Bij God. In de hemel. Dat is het uitzicht. De mooiste plek die er is. Bij God, zonder pijn en verdriet, zonder oorlog en honger. Stel je voor dat je dat uitzicht niet had? Dan was het pas erg! Maar gelukkig mogen we van dat uitzicht genieten. Nu al. Dankzij de Here Jezus, omdat Hij is opgestaan, omdat Hij leeft. Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezingen      Psalm 23 en Johannes 10:11-16

zingen          Gezang 14

tekstlezing  ‘Ook als ik moet gaan door een dal vol schaduw van dood, – kwaad zal ik niet vrezen, want gij zijt bij mij; uw staf en uw stok,                                 die zullen mij vertroosten.’ (Psalm 23:4 uit de Naardense Bijbel)

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

In de film Pale Rider van Clint Eastwood zit een aangrijpende scène. Een bende is zojuist door het goudzoekersstadje heengeraast en hebben dood en verderf gezaaid. Zo hebben ze ook op brute wijze een hond vermoord. Zijn baasje is Megan. Zij gaat hem begraven, net zoals bij grote mensen. Bij het graf prevelt ze: ‘De HEER is mijn Herder, mij ontbreekt niets.’ Maar ze gaat in één adem door: ‘Mij ontbreekt wél wat. Ze hebben mijn hond vermoord!’
Tja, de Psalm zelf gaat juist zo lieflijk verder: ‘Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water. Hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden.’ Dat klinkt zo idyllisch. Maar is de werkelijkheid niet harder en pijnlijker? Zoals Rutger Kopland eens dichtte toen hij in de prachtige omgeving van Natzweiler in de Elzas stond: schilderachtig mooi, maar eens lag daar een concentratiekamp. En dan dicht Kopland:

Het zou hun aan niets ontbreken, ze zouden
worden neergelegd in dat grazige gras,
worden gevoerd aan die rivier van rust,
daar in de verte. het zou.

Ja, ‘het zou’… Want we weten hoe de werkelijkheid zelf zo anders was. Zo gruwelijk anders. Zoals voor zoveel mensen op deze wereld de werkelijkheid allesbehalve idyllisch is. En wie weet kunt u, kun jij daar ook over meepraten, op je eigen manier.

De Psalm zelf schildert trouwens ook geen idylle. Het sterkst blijkt dat wel uit onze tekst van vanmorgen: ‘Al gaat mijn weg door een donker dal.’
De setting van deze Psalm is het Oude Nabije Oosten. Daar waren de omstandigheden wel anders voor een herder dan vandaag op een Veluwse of Drentse heide. Nee, om de kudde toen en daar naar die groene weiden te brengen, moest het ook regelmatig door een dal. Zo’n dal kon zo nauw zijn dat het een kloof werd, waar de rotswanden zo overhingen, dat het zonlicht de bodem niet bereikte. Het was er stikdonker. De schapen dromden tegen elkaar aan. In zo’n kloof konden roofdieren, slangen en ander gespuis zich schuilhouden. Kortom: gevaarlijke en angstige omstandigheden. Allesbehalve idyllisch.
Het is in de Psalm een beeld, een metafoor voor ons leven. Iemand die dat ook heel goed begrepen had, was John Bunyan, in zijn beroemde boek De Christenreis. Ik kreeg het van de week weer onder ogen, door een bijzonder exemplaar. Het kwam uit de nalatenschap van mijn oma. Het was van haar man geweest. Mijn opa, die drie weken voor mijn geboorte overleed. Ik ben naar hem vernoemd. U begrijpt dat het me veel deed toen ik dat boekje kreeg. Toen ik het doorbladerde, viel mijn oog op een illustratie. Je ziet een geharnaste man lopen, de hoofdpersoon: Christen. Hij loopt over een smal pad. Op de grond zie je skeletten liggen. Een slang schiet tevoorschijn. Een vleermuis suist voorbij. En om zijn hoofd zie je allerlei duivels. De titel erbij luidt ‘In de vallei van de schaduw des doods.’
Ik zocht het bijbehorende gedeelte op. Christen komt aan bij genoemde vallei. Hij moet er doorheen, want zo loopt de weg naar de hemelstad, zijn eindbestemming. Twee mannen komen hem tegemoet. Christen vraagt waar ze heengaan. Ze antwoorden: ‘Terug, terug! En we hopen dat jij hetzelfde doet, als je leven je lief is!’ Ze vertellen dat ze bijna die vallei van de schaduw des doods ingegaan waren, maar dat ze nog net het gevaar zagen: de duivels, de duisternis, en de dood die z’n vleugels erover heeft uitgespreid. Christen gaat toch door, want hij wil niet van de weg afwijken. En hij komt er door. Hoe? Dat moet u zelf maar lezen…
Het sluit in ieder geval aan bij de vertaling van de Naardense Bijbel van onze tekst:  ‘een dal vol schaduw van dood.’ Juist vandaag beseffen we dat dat dal vol schaduw van dood er ís. We noemen de namen van hen die door dat dal zijn heengegaan. En er zijn hier mensen die de schaduw van die dood ook gezien hebben – van heel dichtbij – en ook met de gevolgen zitten: die lege plek, dat gemis, die heimwee. Zo’n schaduw die weer zo onverwacht over je vallen kan. Iemand die na het overlijden van haar man met de kinderen op vakantie ging – als afleiding en ontspanning – , maar juist toen miste ze haar maatje nog meer. Of je bent naar een feestje geweest, en je komt thuis, alleen. Je kunt niet delen wat je hebt meegemaakt. De muren zeggen niets terug. Of je hoort muziek. Een bepaald lied wordt gezongen. Precies dat wat hij of zij zo graag zong of neuriede. Het rijt die wond weer open.
Zo kunnen we allemaal onze dalen kennen. Niet alleen rond de dood, maar ook vanwege diepe teleurstellingen, iemand die we niet aan de dood, maar aan het leven verloren, of een depressie, een ziekte, werkeloosheid, uitzichtloosheid.
Zulke dalen zijn er. De Psalm noemt het. De vraag is niet: waarom zijn ze er, die dalen? Maar: hoe ga je ermee om? Hoe kom je erdoor? Dus niet als die twee mannen uit Bunyans Christenreis, die teruggingen. Nee, erdoor: ‘Ook als ik moet gaan dóór een dal vol schaduw van dood.’
En de zin zelf gaat ook dóór: ‘kwaad zal ik niet vrezen.’ Waarom niet? ‘Want Gij zijt bij mij.’ Dat zinnetje staat precies middenin de Psalm. Het is dus de kern, letterlijk én figuurlijk! Iemand zei: ‘Het is de kern van de Bijbel en de kern van het geloof: ‘Gij zijt bij mij.’ En dat klinkt dus juist als het over dat stikdonkere dal, dat van de schaduw des doods gaat! Juist daar merkt en belijdt David: ‘Gij zijt bij mij’! En juist daar wordt het een aanspraak. Is het u opgevallen dat de Psalm aanvankelijk over God spreekt in de Hij-vorm. ‘De HEER is mijn Herder… Hij laat mij rusten in groene weiden. Hij voert mij naar vredig water. Hij…’ Dat heeft nog een bepaalde afstand. Maar hier wordt het Gij: ‘Gij zijt bij mij’! Dat is directer, intiemer ook. David denkt aan die moeilijke en verschrikkelijke dingen van het leven, de donkere dalen, en beseft dat hij die alleen door kan komen in een directe verhouding tot God. Niet meer óver God spreken, maar tót Hem.
Ik hoop dat u dat herkent. Dat je niet rond je eigen as blijft draaien, blijft rondtollen in je eigen verdrietige en zwaarmoedige gedachten, maar dat je de richting verlegt: naar God toe. En dan merkt: ‘Gij zijt bij mij. Ja, juist op de bodem van zo’n donker dal, weet ik, geloof ik dat U bij mij bent. Zo is Uw naam toch ook: HERE. Oftewel: ‘‘Ik ben erbij’, want dat betekent die naam! Die naam waar de Psalm mee begint: De HEER is mijn Herder. En waar de Psalm mee eindigt: ‘Ik keer terug in het huis van de HEER.’ De Psalm is dus omkranst met de HERE, en precies middenin: ‘Gij, zijt bij mij.’ En dat wordt ook ons vanmorgen aan het hart gelegd, wie we zijn, hoe we hier zitten: ‘Ik, de HERE, ben erbij. Ik wil ook in het midden van jouw leven zijn. Ook op de bodem ervan. Daar waar anderen je zo moeilijk begrijpen. Niet kunnen inleven wat jij voelt, verlangt en mist. Ik ben bij je.’
En wie moet er dan niet denken aan die andere naam: ‘Immanuël – God met ons’? Die naam voor Jezus. Hij is God met ons. Hij heeft Psalm 23 nooit geciteerd. Althans, we lezen het niet in het Nieuwe Testament. Hij nam wel de Psalm ervoor op zijn lippen, Psalm 22: ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten?!’ Over een dal vol schaduw van de dood gesproken! Jezus riep die aangrijpende Psalmwoorden uit, toen op klaarlichte dag het duister werd, toen Hij aan het kruis hing dood te gaan en zich door God verlaten voelde, toen Hij wegzonk in de helse pijn en verschrikking. Maar omdat Hij dat onderging voor ons, in onze plaats, hoeven wij ons nooit door God verlaten te weten, zegt een regel uit het avondmaalsformulier zo mooi. Mogen we vast geloven dat God in Christus met ons en bij ons is. In onze diepste en donkerste dalen staan dus al voetstappen. Die van Jezus. Hij is daar al geweest. Dus Hij kan met ons meevoelen, meeleven en meelijden. God met ons, de HEER bij ons.
En daarom hoeven we geen kwaad te vrezen, mag onze angst tot bedaren komen. Hoe? Onze tekst geeft antwoord, opnieuw op een beeldende wijze: ‘Uw stok en uw staf, die zullen mij vertroosten.’ Die stok en die staf behoorden tot het vaste assortiment wat een herder toen bij zich droeg. De stok was een soort knots, vaak met spijkers beslagen. Daarmee kon hij zijn schapen verdedigen als het moest. Een hyena of slang te lijf gaan.
Een staf was juist bedoeld om een schaap weer naar zich toe te halen, met het gekromde uiteinde. Je kon er zelfs een hulploos schaap mee omhoogtakelen. En niet te vergeten: met z’n staf tikte de herder op de grond, of tegen de rotswanden, in zo’n donkere kloof. Zodat de schapen wisten: de herder gaat voor ons uit, of is juist dicht in de buurt, achter ons.
Zo vertroost, zo bemoedigt de HERE God ons, gemeente. Hij neemt het op tegen de Boze die ons bestookt met z’n aanklachten, met zo’n donkere gedachten, met z’n spot en haat. Maar onze Herder is sterker. Bij en achter Hem zijn we veilig. En ook al zien we Hem niet, we mogen bij wijze van spreken de tikken van zijn staf horen. In zijn Woord dat klinkt. Zijn beloften, die Hij ons toezegt. Ook vanmorgen. Maar ook in een liedtekst die in je opkomt. In een kaartje dat je krijgt. In een telefoontje, een bezoek, een andere blijk van meeleven. Zouden dat ook geen tikken zijn van de staf van de Herder zelf? Zoals iemand pas zei: ‘signalen van Boven’, toen op Nederland Zingt precies hetzelfde Bijbelgedeelte als bij de afscheidsdienst van zijn vrouw aan de orde kwam. Bemoedigend is dat.
Ja, zijn stok en staf zijn niet bedoeld om ons te slaan – God is geen despoot –  maar om ons te vertroosten, te bemoedigen. Merk je het? Hoor je het?
Ja, die herder wil zo persoonlijk met je omgaan. Net zo persoonlijk als deze Psalm is: ‘de HEER is míjn Herder.’ Jezus gebruikt daarvoor het woord ‘kennen’ in Johannes 10: ‘Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij.’ Ja, als je Hem leert kennen, dan ontdek je ook hoe die hele Psalm 23 zo op Hem van toepassing is. Hij is immers de Goede Herder. Hij brengt je naar groene weiden. Hij laat je genieten van het goede en het mooie. En voedt je in de grazige weiden van zijn Woord. Hij voert je naar vredig water. In Hem vind je vrede. Hij leidt je in de rechte sporen. Over een weg, een smalle weg weliswaar, soms door een nauwe, donkere kloof, maar wel een weg die aankomt, een weg waarop uiteindelijk de vijand het onderspit delft en de dood toch niet meer is dan een schaduw, die wijkt voor het Licht dat Hij is.

Nog één keer terug naar dat begin: ‘Mij ontbreekt niets.’ Dat klinkt misschien al te idyllisch, maar je mag ook vertalen: ‘Ik ontbreek niet.’ Inderdaad, Hij heeft er alles voor over om je te zoeken en je te vinden – waarom zou je anders hier zijn vanmorgen? En als je zelf niet meer kunt, wil Hij je dragen en eens thuisbrengen in het Vaderhuis met de vele woningen Dat maakt die zin ook op een dieper niveau nog waar: ‘Als ik de Heer als Herder heb, dan heb ik alles wat ik nodig heb. Dus zal niets me ontbreken.’ Ja, dan zul je Hem wel moeten kennen. Je laten hoeden door zijn stok en staf. Anders ontbreekt het je aan veel. Dan mis je uiteindelijk alles.
Over dat kennen van de Herder, tot slot, vertelde ds. Buskes eens het volgende verhaal. Het gaat over twee mannen, die vroeger schoolkameraden waren. Door de jaren heen waren ze uit elkaar gegroeid.. De één was dominee geworden, geweldig kon hij niet preken, maar hij was wel een trouw pastor. De ander was een beroemd acteur geworden. Deze was aan het eind van z’n loopbaan gekomen en zijn vrienden bood hij een afscheidsdiner aan. Ook zijn oude schoolkameraad, de dominee, was uitgenodigd. Die had even geaarzeld, wat moest hij er zoeken tussen al die beroemde mensen? Toch was hij gegaan en het werd een gezellige avond.
Aan het eind vroeg één van de gasten of de acteur nog één keer iets wilde voordragen. Die wilde wel, maar alleen als z’n oude schoolkameraad ook wilde declameren. De acteur stelde voor dat het Psalm 23 zou zijn. Misschien wel vanwege bepaalde jeugdherinneringen, wie zal het zeggen.
De acteur droeg voor, op z’n onnavolgbare wijze. De rillingen liepen bij de mensen over hun rug en hij werd met een stormachtig applaus beloond. De gasten hadden medelijden met de oude dominee. Die haalde z’n bijbeltje uit z’n binnenzak. Hij declameerde niet. Hij las de Psalm alleen maar voor, zoals hij ze vaak voorgelezen had, aan een zieke of stervende. Het werd stil, anders stil dan straks. Toen hij klaar was, werd er niet geapplaudisseerd. Het bleef stil. De acteur stond van tafel op, om zijn schoolkameraad een hand te geven en zei tegen de gasten: ‘Weet u wat het verschil is? Ik ken de psalm, maar hij kent de Herder.’

Zalig zijn zij die deze Herder, de Goede Herder, kennen, voor tijd en eeuwigheid. Amen

zingen          Zingende Gezegend 270

de cantorij zingt    Lied van de Vrede (melodie: You raise me up)

gedenken van de overledenen

zingen          Evangelische Liedbundel 191:1 (veilig in Jezus’ armen)

het noemen van de namen (bij elke naam werd een kaars aangestoken, de laatste kaars was voor de niet genoemde, maar wel gemiste                                                                 overleden uit ieders eigen kring)

Bij U, ik ben
altijd bij U.
Gij houdt mij vast,
uw hand ligt in mijn hand.
Alles zult Gij
ten goede leiden,
Gij voert mij mee
in uw raadsbesluit.
Wat is de hemel
voor mij zonder U,
wat moet ik op aarde
als Gij niet bestaat?
Al wordt mijn lichaam
ook afgebroken,
al sterft mijn hart,
Gij zijt mijn rots,
mijn God, de toekomst
die op mij wacht.  (Psalm 63 in de vertaling van Huub Oosterhuis)

zingen          Evangelische Liedbundel 191:2

dankgebed en voorbede

inzameling van de gaven

slotlied        Lied 416 uit Nieuwe Liedboek (God zal met je zijn)

zegen

zingen (als gezongen amen)     Gezang 456:3