aanvangslied   Gezang 320:1

votum en groet       

openingstekst Hoe groot zijn uw werken, o HERE; zeer diep zijn uw gedachten. Een redeloos mens verstaat het niet, en een dwaas begrijpt                                dit niet. (Psalm 92:6,7)

zingen     Psalm 92:4,6,7

wetslezing       de Tien Woorden als geloofsbelijdenis (uit het Nieuwe Dienstboek)

zingen     Gezang 473:1,2,5

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kindermoment

Kijk eens wat ik heb meegenomen? Een puzzel van Frozen! Wie houdt er van puzzelen, legpuzzels maken? Ja, hoeveel stukjes? Zo…
Een puzzel bestaat uit een aantal stukjes: 200, of 500 of 2000. Eigenlijk zijn wij allemaal zelf ook zo’n puzzelstukje. Een puzzelstukje van God. Door Hem gemaakt, iedereen weer anders, even mooi. Maar nu is het de bedoeling dat die stukjes aan elkaar gelegd worden. Dan wordt het nog mooier. Dan zie je nog veel meer van wie de Here God is. Dan leer je nog veel meer van Hem kennen, juist via anderen. Daarom is er iedere zondag kerk. Daarom is er kindernevendienst. Dan komen al die stukjes bij elkaar. Dan horen we de verhalen. Dan zingen we samen. Dan bidden we samen. Dan leren we van elkaar. Ja, dan wordt het pas geweldig. Kijk, dat lukt je in je eentje nooit. Want één stukje is nog geen puzzel.
Iedereen is nodig in die grote legpuzzel van de kerk. Jij, je vader en moeder, je opa en oma, je broer of zus, je vriend of vriendin. Want zonder hen en zonder jou is het niet compleet, is het veel minder mooi. Dus zorg dat je erbij bent en erbij blijft.
Een goede kindernevendienst en tot straks!

schriftlezing 1         Psalm 14 (uit de NBG-vertaling)

zingen     Psalm 14:1,2

schriftlezing 2  Romeinen 3:9-24

zingen     Psalm 14:3,4,5

tekstlezing       Psalm 14:1a ‘De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.’

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Er was eens een man die op klaarlichte dag een lantaarn aanstak. En met die lantaarn liep hij de markt op. Onophoudelijk riep hij: ‘Ik zoek God! Ik zoek God!’ Toevallig stonden daar net een aantal mensen die niet in God geloofden en ze lachten de man uit: ‘Zoek je God? Heeft Hij zich soms verstopt? Of is Hij bang voor ons? Of is Hij naar het buitenland vertrokken?’
Maar de man lachte niet. Met priemende blikken keek hij hen aan. ‘Waar God heen is?’, riep hij uit, ‘dat zal ik jullie vertellen. Wij hebben Hem gedood, – jullie en ik. God is dood! God blijft dood! En wij hebben Hem gedood.’ En zo ging de man door. Het werd een lang betoog over de dood van God. En toen zweeg hij. De mensen op de markt keken hem vreemd aan en zwegen ook. Toen gooide de man zijn lantaarn op de grond, stuk. ‘Ik kom te vroeg’, zei hij, ‘het is mijn tijd nog niet. Deze ongelooflijke gebeurtenis is nog onderweg om tot de mensen door te dringen.’ En toen liep hij de markt af, de mensen in verwarring achterlatend. Men vertelt dat deze man later op de dag verschillende kerken is binnengedrongen en elke keer weer z’n boodschap herhaalde over de dood van God. En elke keer als hij zo’n kerk uitgezet werd, riep hij alleen nog maar: ‘Wat zijn de kerken eigenlijk nog, als ze niet de graven en grafmonumenten van God zijn?’

Dit verhaal is van de filosoof Friedrich Nietzsche. Hij gaf het de titel mee: ‘Der tolle Mensch – de dwaze mens.’ Lijkt die man uit dat verhaal, die met die lantaarn, eigenlijk niet op de hoofdfiguur van onze tekst? Ook dat is een dwaas. ‘De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.’ Er is geen God. Ja, komt dat niet in feite op hetzelfde neer als die dwaze man op het marktplein roept: ‘God is dood! God blijft dood!’ Met andere woorden: er is geen God?!
Zeker. De overeenkomsten zijn treffend. Toch zijn er ook verschillen tussen die dwaas uit dat verhaal van Nietzsche en die dwaas uit Psalm 14. Die dwaas van Nietzsche gaat de markt op, het openbare leven in, die komt daar rond voor z’n mening uit. Precies zoals Nietzsche zelf ook was, want natuurlijk bedoelt hij zichzelf met die man met die lantaarn. Nietzsche kwam voor z’n mening uit. De mening dat God niet bestaat. De mening dat het christelijk geloof een kruiperig en fout geloof was. Niet voor niets luidt één van z’n boeken ook ‘De antichrist’. Ja, een confronterend boek, met een shockerende mening, maar – dat moet gezegd – hij was er wel eerlijk en rechtuit over. En dat is die dwaas van onze tekst uit Psalm 14 nou net niet. Die zegt in zijn hart: ‘Er is geen God!’ In zijn hart, dus niet hardop, maar diep van binnen, wat niemand hoort, in het hart, in het verborgene.
Er is nog een verschil. Nietzsche was een filosoof, een denker. Hij heeft veel en lang nagedacht, ook over het bestaan van God. En uiteindelijk kwam hij voor zichzelf tot de conclusie: God is dood. God blijft dood. Hij bestaat niet. Iemand die dat beweert, die tot die conclusie komt, noem je een atheïst.
Maar zulke atheïsten bestonden er in de tijd van Psalm 14 niet. In Israël niet, maar ook in Egypte en Babylonië niet. Het was toen een door en door religieuze tijd. Iedereen geloofde in het bestaan van God, van goden. En daarom betekent die uitspraak van die dwaas uit onze tekst: ‘Er is geen God’, ook niet: God bestaat niet. Nee, nogmaals: aan het bestaan van God twijfelde toen niemand. Nee, die uitspraak van onze tekst betekent veel meer: ‘Ja God mag er dan wel zijn, maar Hij doet niets. Ik merk niets van Hem. En ik mis Hem eigenlijk ook niet. Nee, Hij doet niets, maar Hij doet mij ook niks. En daar lig ik ook niet wakker van: want Hij maakt me niks. Hij kan me niks maken.’
En weet u, misschien is dit nog wel erger dan zo’n atheïst als Nietzsche. Die maakte er zich tenminste nog druk om. Die schreef er ene boek na het andere over. Maar die dwaas uit Psalm 14 doet het eigenlijk niks. Iemand noemde hem een praktische atheïst. Nietzsche, dat is een voorbeeld van een theoretische atheïst. Na veel denkwerk komt die tot de verschrikkelijke conclusie, dat God er niet is. Maar zo’n praktische atheïst, zoals die dwaas van onze tekst, die maakt zich nauwelijks druk over het bestaan van God: ‘God? Daar heb ik toch niks mee te maken. Stel nou dat Hij er is, wordt het leven er dan beter van als ik met Hem reken? Levert het iets op om God te dienen? Met andere woorden: in praktische zin, in het leven van alledag, in denken en doen, gaat zo iemand er van uit dat God er niet is. Een praktische atheïst dus, die dwaas van onze tekst. Calvijn gaf een scherpe omschrijving van hem: ‘die dwaas sluit God in zijn hemel op. Hij denkt: Als wij de aarde hebben, mag God de hemel houden.
Nou, wat denkt u: onze tijd, kent die meer praktische of theoretisch atheïsten? Nou, ik denk het eerste. Hoeveel mensen zullen er vandaag de dag absoluut zeker van zijn, na diep denkwerk, dat God niet bestaat? De meeste mensen denken daar helemaal niet zo over na. En als ze het doen, dan zeggen ze veel eerder: ‘Je weet dat niet of God bestaat. En je kunt het niet weten.’ Ik las ergens het volgende gebed van een jongere van deze tijd: ‘Ik bid dat God in Wie ik niet geloof, mijn vriend die wel in Hem gelooft, zal helpen, als Hij bestaat.’ Dat is precies die onzekerheid van onze tijd. Nee, geen theoretisch atheïsme dus. Maar wel praktisch atheïsme, dat als volgt redeneert: ‘Stel nou dat God er is, wat dan nog? Ik leef mijn eigen leven. Het is het hier en nu dat telt. Straks zien we wel weer. God mag de hemel houden, als wij de aarde maar hebben.’
Maar goed, dat is dus niet alleen iets van deze tijd, ook in de tijd van David speelde dat al, want van hem is deze Psalm. En in zijn tijd was er dus ook al het één en ander aan de hand. David ziet het om zich heen, vers 1: ‘Zij bedrijven gruwelijke en afschuwelijke misdaden.’ Mis-daden. Ze missen volledig hun doel. Het doel dat God in zijn geboden had gegeven, met betrekking tot Hemzelf, met betrekking tot anderen, dat doel wordt op een afschuwelijke wijze gemist. Ja, dit gaat ook te koste van anderen. Die worden hier de dupe van. Vers 4: ‘Zij eten mijn volk op, als aten zij brood.’ Een aangrijpend beeld voor mensen die uitgebuit worden. De zwakken, de sociaal zwakken, ze vallen ten prooi aan de hebzucht van anderen, die blijkbaar nog steeds niet genoeg hebben. En God? Die zijn ze vergeten, Die roepen ze niet aan.
Maar van al dat afschuwelijke gedrag, al die mis-daden, al dat onrecht en al die afval, wijst David de wortel aan. De kern, waar dat alles mee begint, en dat is met de dwaas, die in zijn hart zegt: ‘er is geen God.’ Het hart, het centrum van het bestaan, daar waar de beslissingen vallen, waar de gedachten ontstaan, waar de daden hun oorsprong hebben, daar zegt iemand dus: ‘God? Ach, ik merk van Hem toch niets? Wat maakt Hij me nou? Ik doe wat ik wil.’ Ja, en dan krijg je dus dat onrecht, dat verval van normen en waarden.
U merkt het: het is zo actueel, gemeente. Psalm 14 is zo’n actuele Psalm. Want zie je dit nou niet overal in onze tijd terug?! Iemand zei het al eens: ‘Als God er niet is, is alles geoorloofd.’ Dan doet een mens wat hij wil, want dan hoeft hij toch geen rekenschap af te leggen aan de hoogste instantie: de Here God. Dan is de mens zijn eigen norm. Dan maakt hij zijn eigen normen en waarden. Dan bepaalt hij zelf wat goed is en niet goed, wat zinvol is en wat niet. Bijvoorbeeld bij een ongeboren kindje met een handicap. Nee, dat wordt geen menswaardig bestaan, zegt men dan, dus maak er maar voortijdig een eind aan.
Als God er niet is, dan is alles geoorloofd…Je ziet het…. Ach, we kunnen allemaal dit verhaal wel verder afmaken: het verhaal van verlies van normen en waarden, het verhaal van criminalisering en verruwing van onze maatschappij. De eigen ideeën over het leven en de grens van dat leven. En ga zo maar door.
Maar het gaat vanmorgen over de wortel van dit alles. De Psalm wijst die vlijmscherp aan: als mensen in hun hart zeggen: er is geen God, dan krijg je dit. Als mensen geen rekening houden met God, als dat de grondhouding is, dan is dit het gevolg.

Nu kunnen we hier vanmorgen zitten en denken: ‘Inderdaad, zo is het, ik zie het om me heen.’ Om me heen? Speelt zich dit alleen af bij anderen, buiten onszelf?
Nou, als je de Psalm leest, zou je dat kunnen denken. Het gaat in de Psalm toch over twee groepen: de ‘bedrijvers van ongerechtigheid’ en (vers 5:) ‘het rechtvaardig geslacht.’ De onrechtvaardige en de rechtvaardige, de dwaas en de wijze, zeg maar: de ongelovige en de gelovige. Toch ligt het zo zwart-wit niet in deze Psalm. Want let maar eens op wat er in vers 2 gebeurt. De dwaas mag er dan wel van uitgaan dat God niets doet en zich niks aantrekt van wat er op deze wereld gebeurt. Het tegendeel is waar: ‘De HERE ziet neder uit de hemel op de mensenkinderen.’ Dus Hij kijkt naar allemaal, met als doel om te ontdekken of er één verstandig is, één die God zoekt. En wat is dan de conclusie? Vers 3: ‘Allen zijn ze afgeweken, tezamen ontaard. Er is niemand die goed doet, zelfs niet één.’ Met andere woorden: allemaal hebben we dat, allemaal zijn we afgeweken. Allemaal zijn we niet verstandig, zit die dwaasheid in ons hart, gaan we er regelmatig diep van binnen vanuit dat God er niet is. Dat praktisch atheïsme heeft ons allemaal zo te pakken. Natuurlijk zul je niet zeggen: ‘God is er niet.’ Maar vervolgens kan uit bepaalde dingen wel blijken dat dat toch eigenlijk wel je uitgangspunt is.
Spurgeon zei eens: ‘Gewone kerkmensen hebben de hemel op het puntje van hun tong, maar ze hebben de aarde aan de toppen van hun vingers.’ Oef, die is raak!  Dat is nu precies dat dubbele waar we toch allemaal last van hebben, dat dualistisme: de hemel op het puntje van je tong: zingen naar  hartenlust, ernstig bidden, een mooi geestelijk gesprek voeren en ga maar door, maar de aarde aan de toppen van je vingers: tegelijk behoorlijk in de ban van wat deze wereld biedt. Je kunt dat dualistisme nog anders omschrijven, een typering die hier vaker naar voren is gekomen: ‘Zondag Vroom en door de week Dreesman.’ Zondag vroom, er behoorlijk vol van, maar wat is daar de rest van de week van over? Of is God dan opeens heel ver weg? Waar is God en Zijn gebod als je zaken doet? Waar is God voor je als je in onenigheid verkeert met je buren of met familie? Waar is je vroomheid als je de afstandsbediening van de televisie in je handen hebt, als je zit te surfen op het internet? Waar is God voor je als je uitgaat, als je met je collega’s omgaat, als je met geld omgaat, als je… en ga zo maar door. Zijn we dan soms ook niet zo’n praktische atheïst? God in de hemel en wij houden de aarde? Kortom, ten diepste diezelfde dwaas van onze tekst.
Die dwaas zijn we. Maar weet u wat nu zo geweldig is? God wil van die dwaas niet af. God doet niet zo als wij bij Hem: net doen alsof Hij er niet is. Nee, voor Hem zijn we er. Hij zoekt ons op. Ja, ook met Zijn spiegel. Zo’n spiegel als Psalm 14: waarin we zien wie we zijn: een dwaas. Of zo’n spiegel als Romeinen 3, waarin diezelfde woorden uit Psalm 14 weer terugkomen, naast nog een heel aantal andere woorden uit het Oude Testament. En met elkaar vormen ze die spiegel, waarin we onszelf zien, niemand uitgezonderd. Want ze zijn allen onder de zonde, schrijft Paulus. Allen, niemand uitgezonderd dus: u niet, jij niet, ik niet. En hoe worden we in die spiegel getekend? ‘Er is niemand die doet wat goed is, zelfs niet één.’ Zo zijn we dus. Dat is de diagnose die God stelt, als Hij ons onderzocht heeft. Maar nu is de Here God niet zo’n dokter zeg maar, die vervolgens zegt: ‘Helaas, we kunnen niets meer voor u doen!’ Nee, het gaat verder. En daarom hebben we vanmorgen ook verder gelezen in Romeinen 3, vers 23 met name. Na de diagnose komt het behandelplan, Gods behandelplan, met als uitkomst volledige genezing, geestelijke genezing. Hoor maar: ‘Want allen hebben gezondigd en derven – dat is missen – de heerlijkheid van God.’ Ja, dat is de diagnose, maar dan komt direct daarna het behandelplan, de geestelijke genezing: ‘en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.’ Nee, de Here God wil van de dwaas niet af, maar wil Hem bij zich hebben, wil Hem verlossen, wil u, jou en mij verlossen, om niet, uit genade, zonder dat wij er ten diepste iets aan kunnen en hoeven doen. Ja, alleen dit: onze lege hand in geloof ophouden, zodat Hij die vult met Zijn genade, met de gerechtigheid die Christus verworven heeft. Dat is ook precies waar het in het Heilig Avondmaal om draait. Daar komen we niet aan om te tonen hoe goed wij zijn. Nee, daar komen we als arme bedelaars, met lege handen, die niet zonder zijn genade kunnen, zonder de Here Jezus.
Wat een Evangelie! Datzelfde Evangelie vinden we ook in Psalm 14 terug. Daar in de vorm van een gebed, vers 7: ‘Och, dat uit Sion Israëls redding daagde!’ Redding, behoud. Daar wordt om gebeden, maar dat wordt ook verwacht. ‘Als de HERE een keer brengt in het lot van zijn volk, dan zal Jakob juichen, Israël zich verheugen.’ Een keer, dat is bekering. Ook de bekering van die dwaasheid diep in ons, om te denken dat God er niet is, of dat Hij er alleen op zondag is, of alleen in de kerk. Een bekering van onze halfheid en lauwheid. Als dat gebeurt, en het kan gebeuren: Gods betrokkenheid, Zijn genade, is er groot genoeg voor, ja dan komt er gejuich en verheuging. Dan is er blijdschap.

Ik begon de preek met dat aangrijpende verhaal van Nietzsche. Weet u hoe de titel luidt van het boek, waarin dit verhaal staat? ‘De vrolijke wetenschap.’ Het was voor Nietzsche uiteindelijk een vrolijke wetenschap te geloven dat God dood is, niet bestaat. Daar maakte hij zich vrolijk over. ‘God is dood! God blijft dood!’ is bij hem dan ook een jubelkreet. Maar die jubeltoon verdween wel uit het leven van Nietzsche. Langzamerhand werd hij waanzinnig. Raakte hij steeds meer in de war van al dat gezoek en getob. Alle oriëntatie verloor hij en uiteindelijk is hij als een krankzinnige gestorven. Ja, wat was er toen van die vrolijke wetenschap over? Het laat zien dat je een hoop lol en vrolijkheid kunt beleven, door te doen alsof God er niet is; uiteindelijk verdwijnt dat allemaal. En wat heb je dan?
Daarom: bekeer je. Laat Gods wil, Zijn Evangelie en Zijn geboden je hele bestaan bepalen. Elke kamer van je levenshuis vullen. Want dat geeft pas echte blijdschap, echte vrolijkheid, die een leven, nee wat zeg ik: die een eeuwigheid meegaat. Amen.

zingen     Gezang 430:1,4,5,7

lezing deel avondmaalsformulier   

dankgebed en voorbeden      afgesloten met het gezongen Onze Vader

inzameling van de gaven

zingen     Psalm 107:20

zegen