welkom en afkondigingen

zingen           Hemelhoog 169 Daar juicht een toon

stil gebed    

votum en groet

openingstekst        ‘Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt!’ (1 Korinthe 15:20a)

zingen           Psalm 118:9,10

lezing van het gebod    uit Kolossenzen 3

Cantorij zingt          Opwekking 751 Ik zie het kruis

gebed

kindermoment     (hier werden een drietal foto’s vertoond van de verbrande Notre Dame: van de zij-, boven- en binnenkant)

Ik wilde het met jullie hebben over wat er van de week gebeurd is. Misschien heb je het ook gezien, op het Jeugdjournaal, of in de krant. De Notre-Dame, een kerk in Parijs, stond in de brand. Eén van de allermooiste kerken ter wereld, vind ik dan… Ik zag het op het nieuws, en ik dacht: die brandt af! Verschrikkelijk. Nou, zeker als je deze foto van boven ziet. Dan denk je toch: die brandt helemaal af! Hier zie je trouwens heel goed, wat voor een vorm de Notre-Dame heeft, zoals trouwens veel meer oude kerken. Wat voor vorm is dat? Een kruis!

Dat brengt mij bij het kruis van Jezus. Toen Hij daaraan hing. Jullie hoorden het vorige week op de kindernevendienst, en misschien deze week ook wel op school. Of misschien lazen jullie er thuis over uit de Bijbel. Toen Jezus stierf, dachten de mensen ook, zelfs zijn eigen moeder, z’n vrienden, de discipelen, dat het afgelopen was. Voorbij.

Nu ga ik weer terug naar die kerk. Wat gelukkig brandde de kerk niet af. En toen de volgende dag de mensen binnen gingen kijken, zagen ze dit (afbeelding 3). Zie je op de voorgrond al die zwarte balken liggen? Wat zijn dat? De balken uit het dak. Helemaal verbrand. Brandend en al naar beneden gevallen. Maar wat staat daar nog? Het kruis. Op het altaar. Zeg maar op dezelfde plek van de kerk, waar jullie nu zitten en waar ik sta. Het kruis is niet verbrand. Wonderlijk!
Toen dacht ik: ja, dat lijkt toch wel heel erg op Pasen hè. Het leek voorbij met Goede Vrijdag, met de dood van Jezus. Maar Hij stond op uit de dood. Hij leeft. En daar mogen we heel blij om zijn, dolgelukkig, want dat betekent dat we altijd bij Hem terecht kunnen. Dat zijn liefde blijft, dat we met Hem altijd verder kunnen.

We gaan nu zingen, over Pasen, over Maria en de discipelen, die dachten dat het voorbij was, maar dat was niet zo, want Hij is opgestaan, Hij is opgestaan, Hij leeft,

zingen  Hemelhoog 182 Maria kwam bij het graf en huilde om haar Heer

schriftlezing 1    Lukas 24:13-28

zingen     Zingende Gezegend 168: 1, 2 en 3 Traag waren onze harten

zingen 2    Lukas 24:29-35

zingen      Zingende Gezegend 168:4,5,6,7

verkondiging    Thema ‘De Reisgenoot’
Gemeente van Jezus Christus,

Emmaüs is vandaag de dag eigenlijk niet meer terug te vinden. Volgens historici is het dorp door de geschiedenis heen regelmatig geteisterd. Vaak waren er vijanden gelegerd en het is zelfs platgebrand door de Romeinen. Het leven was er dus doorgaans zwaar.

Het is vandaaruit veelzeggend dat Kleopas en zijn niet nader genoemde metgezel, de twee hoofdpersonen van ons tekstgedeelte, daarheen op weg zijn. Op weg naar Emmaüs, dat dorp met al z’n schaduwzijden. Ze komen uit Jeruzalem, waar het Pesachfeest gevierd is. Maar voor hen is het allesbehalve feestelijk. Nee, het was daar voor hen op één grote deceptie uitgelopen met de gruwelijke executie van hun Heer aan het kruis. Een stel vrouwen had vervolgens na een paar dagen beweerd dat zijn graf leeg was, maar dat Jezus er niet meer was! Het had hen nog meer verward, maar bovenal waren ze gedesillusioneerd. Wat zo mooi begon, was voorbij. Voorgoed. Hoor hoe ze het zelf verwoorden in vers 21: ‘Wij leefden in de hoop dat Hij degene was die Israël zou bevrijden…’ Ze spreken het uit in de verleden tijd: ‘wij leefden in de hoop.’ Die hoop is gesmoord.

Het verhaal van de Emmaüsgangers heeft tot de verbeelding gesproken van menig kunstenaar.

Zoals bijvoorbeeld Karl Schmidt-Rottluff, die deze houtsnede maakte, net na de Eerste Wereldoorlog. Karl keerde zelf als overlevende van het slagveld terug. In zijn kunst heeft hij verwerkt wat hij had meegemaakt. Dat dat heftig en gruwelijk was, zie je terug in de harde lijnen en het vele zwart. De Emmaüsgangers zijn hier getekend als letterlijk en figuurlijk geknakte mensen. Vooral de rechterfiguur. Zijn ogen zijn terneergeslagen en hij heeft een stok nodig om overeind te blijven. De linkerpersoon mag dan iets minder gebogen zijn en zijn ogen zijn half geopend, maar ook hier hangen de schouders en straalt de neerslachtigheid er vanaf.
Lukas schrijft dat ‘hun blik vertroebeld werd’. Letterlijk staat er dan hun ogen ‘bevangen’ waren. Elders in het Evangelie wordt dat woord gebruikt voor het vastgrijpen van Jezus door zijn tegenstanders. Het is een sterk woord dus. Ik las ergens: ‘Bevangen ogen zijn dan ook geen gesloten ogen. Ze zien juist heel veel, maar wel een werkelijkheid waarin de dood in alles het laatste woord heeft. Bevangen ogen, dat is de blik die bezoedeld is door ontzetting.’ Die ontzetting kende Karl ook, over wat hij gezien had, in al z’n gruwelijkheid, in de loopgraven.
Helaas zijn zulke verschrikkingen geen verleden tijd. Telkens weer blijken mensen elkaar de meest verschrikkelijke dingen aan te kunnen doen. Het kan je ogen bevangen, je blik zo vertroebelen.
Die schaduw van Emmaüs kan op allerlei manieren over je leven vallen en je hoop knakken. Teleurstellingen, waardoor jij bij wijze van spreken Jeruzalem hebt verlaten, weg van het feest. Een burn-out bijvoorbeeld die zoveel heeft uitgeblust. Een ziekte die zoveel de grond in heeft geboord. Een groot gemis, die de jeu uit je leven heeft gehaald. Spanningen op je werk, in je gezin, in je relatie, die je terneerdrukken. Zorgen die een grauwsluier over je leven leggen. Of omdat je zo teleurgesteld bent geraakt in mensen, in God, in jezelf. Die metgezel van Kleopas mag dan geen naam hebben, maar je kunt je eigen naam er invullen…

Opeens is er een Derde: Jezus.

Alleen herkennen de twee leerlingen Hem niet. Eigenlijk is dat ook in lijn met die allereerste Paasdag. We zingen dan wel ‘Daar juicht een toon, daar klinkt een stem, die galmt door gans Jeruzalem’. Maar zoveel juicht en galmt er niet op die allereerste Paasdag. Het is vooral onbegrip en ongeloof, dat aanvankelijk de klok slaat. Bij Thomas, bij andere leerlingen, zoals deze twee.
Het verhindert Jezus niet om hen op te zoeken, vers 15: ‘Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee.’ Ja, Jezus heeft het initiatief. Zelf komen de twee leerlingen er niet uit. Ze zijn met elkaar in gesprek. Eigenlijk staat er: ze discussieerden. Ze draaien vast in hun onbegrip en ongeloof. Maar Jezus komt naar hen toe en loopt met hen mee.
Wat bijzonder is dit eigenlijk, gemeente: de opgestane Heer is niet in de eerste plaats verschenen aan mensen die vol verwachting waren en vast geloofden. Nee, Hij komt tot twijfelende mensen, zelfs bij hen bij wie de hoop geknakt is. Ik vind dat zo bemoedigend. Ook voor mezelf. Want ik herken mezelf in die leerlingen, in hun vertroebelde blijk, hun bevangen ogen, hun geredetwist en getwijfel. Wat een zegen te merken dat Jezus me daarin niet laat rondtollen, maar me opzoekt, met me oploopt, als Reisgenoot.

Hoe raak heeft Karl Schmidt-Rottluff dat in deze tweede houtsnede verbeeld. Opvallend is dat de houding van die leerlingen eigenlijk nog precies hetzelfde is als op die eerste houtsnede. Maar nu tussen hen in: hun Reisgenoot, Jezus, de Opgestane. Die zij dus nog niet als zodanig herkennen, maar hoe kent Hij hen!
Prachtig is dat verbeeld in Jezus’ ogen. Deze zijn namelijk verschillend weergegeven. Z’n linkeroog (voor ons rechts te zien) is geheel zwart. Het andere oog heeft een lichte pupil. Het ‘zwarte oog’ is aan de kant van de diep gebogene. Het ‘lichtere oog’ is aan de kant van de minder gebogene, die zijn blik – zij het wat aarzelend – op Jezus gericht heeft. Jezus heeft dus als geen ander oog voor een ieder. Voor dat wat ons neerdrukt, en dat is niet bij iedereen hetzelfde – Jezus ziet het! – maar ook waar we naar verlangen. Zo ziet Hij waar jij mee tobt, waar u in vastloopt, waar jij en u naar verlangen. Hij ziet het. Vol mede(d)ogen. Niet voor niets zit daar het woord ‘ogen’ in!

Maar ook Jezus’ oren zijn vol mededogen… Want Hij luistert naar hun verhaal. Via open vragen (vers 17: ‘Waar loopt u toch over te praten?’ en vers 19: ‘Wat dan?’), via deze open vragen geeft Hij hun de ruimte om te vertellen. Om hun verhaal te doen. En Hij laat ze uitspreken. Ook als er een verhaal volgt vol teleurstelling en geknakte hoop. Ze kunnen dat verhaal echt bij Hem kwijt. Kortom: hoe pastoraal is deze grote Pastor!
Wat heeft dit ons veel te zeggen! Kunnen wij ook zo met mensen oplopen? En kunnen zij hun verhaal dan ook echt bij ons kwijt? Ook als het zulke donkere verhalen zijn? Laten wij hen dan ook uitspreken? Wat een zegen is dat!

Maar denk niet dat deze Reisgenoot soft is. Kijk nog eens naar die houtsnede, naar de opgestoken hand van Jezus. Het lijkt wel een stopteken: ‘Ho!’ Of zoals Lukas het verhaalt, vers 25, waar Jezus zegt: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’
Zijn ze dat vergeten?! Maar heeft Jezus zelf dat niet meermalen gezegd tegen zijn leerlingen dat Hij zou gaan lijden, gekruisigd worden en na drie dagen opgewekt worden?! Ze hadden het dus kunnen weten! Niet in de laatste plaats via Mozes en de profeten…
Jezus openbaart zich hier. Maar Hij doet dat niet op de manier van: ‘Kijk nou eens goed naar Mij!’, waarbij via een soort bliksemflits hen de schellen van de ogen vallen. Dan zouden wij toch een soort buitenspel staan, want zo fysiek en visueel komen wij Jezus niet tegen. Maar Jezus legt de nadruk niet op hun zien, maar op hun horen. En dat komt toch heel dichtbij onze situatie… Ook wij luisteren vanmorgen…
Jezus begint te vertellen. Hij, de grote Reisgenoot, wandelt met hen de Bijbel door, door het Oude Testament, want dat was de Schrift toen. Hij legt hun uit dat Gods weg ook daar door het lijden heengaat, door de diepte. Hoe vaak leek het daar niet afgelopen, met Abraham, met Jozef, met Israël, met de mensheid? Maar door het oordeel, door het lijden heen, gaf God een nieuw begin. Ultiem is dat tot uitdrukking gebracht, is dat vervuld, in de Messias. Sterker nog, het moest zo: door het lijden heen naar de heerlijkheid. Niet alleen omdat al het kwaad zich tegen Hem, de Rechtvaardige, richtte, maar ook omdat Hij trouw bleef aan zijn roeping, aan de wil van God, dat Hij daarvoor stierf. En juist zo redding bracht, het kwaad, de dood, versloeg.
Als Jezus zo voor hen de Schriften opent, begint de kou in hun harten te ontdooien, begint er wat te smeulen in hun uitgedoofde harten.

Het doet hen verlangen naar meer en daarom dringen ze er bij Jezus op aan: ‘Blijf bij ons, want de avond is nabij.’ Dan weet u gelijk waar dat bekende avondlied vandaan komt…
Jezus gaat met hen mee naar huis. De Reisgenoot wordt Gast. En de Gast wordt Gastheer. Want als ze aan tafel gaan, neemt Jezus het brood, spreekt het zegengebed uit, breekt het en deelt het uit. En dan worden hun ogen geopend.
Pasen begint met het open graf, maar er gaat meer open in dit verhaal: de Schrift,  als de Opgestane die uitlegt; hun verstand wordt geopend, als ze ontdekken, herontdekken dat dit Jezus’ weg moest zijn; en dus nu hun ogen. Ja, hun ogen wórden geopend. Het gebeurt aan hen. Van hogerhand. Bij het breken van het brood. Dat is voor hen dé openbaring van de Opgestane.

Rembrandt heeft dit meesterlijk aan het schilderdoek toevertrouwd.

Het is één van zijn meest mystieke schilderijen. Het licht valt op het tafelkleed, op zijn handen, op zijn gezicht. Alles om Hem heen wordt in een gouden licht gebaad. Het is het moment dat de ogen van de leerlingen worden geopend. De persoon links heeft zijn handen gevouwen, in aanbidding, in geloof. De rechterpersoon is nog verbijsterd, maar is op weg naar diezelfde aanbidding en geloof. Let ook op de ogen van Jezus. Het zijn ogen die het diepste lijden hebben gezien, de dood, maar nu zien ze het leven. Rembrandt laat ze ook verder kijken dan die ruimte in dat huis. Jan Riemersma verwoordt het prachtig in zijn boek Een glimp van de hemel, het geheim van Rembrandts geloof: ‘Deze ogen dringen door tot de Hemel en zijn toch op de aarde. Met deze ogen, vol hemelse liefde, heeft Hij zijn twee bedroefde leerlingen onderweg opgezocht om hen te bemoedigen. Met die ogen zoekt Hij ook u en jou…’

Maar dan is Jezus plotseling weg. Wat moeten de leerlingen nu? Jezus heeft hun niet gezegd wat ze moeten doen. Maar het is hun duidelijk. Ze kunnen niet blijven. Ze keren terug op hun schreden en gaan linea recta weer naar Jeruzalem. Terug naar de plaats die ze vol ongeloof en onbegrip verlaten hebben. Ja, die terugkeer is eigenlijk een boetedoening, las ik ergens.
Terugkeren op je schreden. Ergens op terugkomen. Dat vraagt lef, maar doet vooral zo goed. Dat heeft u toch hopelijk wel eens gemerkt? Nou, die twee leerlingen zeker! Het vuur dat in hen is gaan branden willen ze delen. Juist dan blijft het branden, gemeente! Eén houtblok smeult uiteindelijk, maar houtblokken bij elkaar geven een heerlijk vuur. Geloven in je eentje, alleen geloven in de Opgestane, is verrekte moeilijk. Zeker om het vol te houden. We hebben de gemeenschap, de gemeente nodig. De leerlingen merken het, want als ze in Jeruzalem aankomen, komen de verhalen, de ervaringen met de Opgestane, hen al tegemoet: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en Hij is aan Petrus verschenen!’ De paasverhalen worden gedeeld. Zo laait het vuur op. Zo worden hun harten verwarmd. En de leerlingen uit Emmaüs voegen daar hun eigen verhaal aan toe, wat er onderweg gebeurd was en bij de maaltijd thuis.

Ja, wat hen was overkomen, kan ook ons overkomen, gemeente. Als de Bijbel opengaat en we daarin Christus tegenkomen én onszelf. Als we het sacrament vieren. De woorden die Lukas gebruikt bij Jezus, ’s avonds aan tafel in Emmaüs – dat Hij het brood nam, zegende, brak en uitdeelde – dat zijn exact de woorden voor het avondmaal. Elke keer als wij dát vieren, mogen we geloven dat Hij in ons midden is, even reëel als bij die Emmaüsgangers.
Ja, door Woord en Sacrament is de Levende in ons midden. En wat is het heerlijk als je dat merkt. Zoals afgelopen week, bij iemand op huisbezoek. Ze leek wel een beetje op die Emmaüsgangers. Ze tobde, met zichzelf, met het geloof, met het leven. Ze zei: ‘En toch wil ik het niet opgeven.’ Ik las een stukje uit Hebreeën 12,  over de wedloop, over niet verslappen, maar vooral over Jezus, op Wie we de blik mogen richten, die ons voorgaat, de voltooier van ons geloof.’ Haar reactie daarna: ‘Mooi!’ Volgens mij had ze de stem van de Levende gehoord.
Of afgelopen Goede Vrijdagavond. Ja, net als in Emmaüs ook letterlijk een avondmaal. Na bijna vijf jaar Gouda ken ik intussen heel wat verhalen van u. En juist aan het avondmaal lijken ze wel allemaal samen te komen. De zegeningen, maar ook de barsten. De dankbaarheid, maar ook het gemis. En in het midden Hij, de Gekruisigde, de Opgestane, onze Gastheer. Hij deelde uit. Hij zegende. Hij hoedde. Hij leidde. En we konden verder.

Ja, want verder gaat het en moet het. Daarom nog één schilderij.

Het is van ene Janet Brooks-Gerloff. Je ziet de twee Emmaüsgangers, op de rug, op weg, met naast hen Jezus, de Reisgenoot. Hij is bijna niet zichtbaar, transparant eigenlijk. Een diepe verbeelding van hoe de Opgestane er wel is, maar ze merken het niet, nog niet…
Tegelijk dacht ik: is dit ook niet tekenend voor de komende tijd? Straks zijn de Paasdagen weer voorbij. En dan wacht ons werk. Of vakantie misschien, maar daarna weer je werk, je studie, school, het gewone leven met z’n ups en downs.
Maar toch, Hij is er. Onzichtbaar. Net als op dat schilderij. Maar Hij gaat mee. Want Hij is de Reisgenoot. Hij zoekt je op. Hij vraagt. Hij luistert. Hij zet je ook stil, als het moet, en dan legt Hij het je opnieuw uit. Hij legt zichzelf aan je hart. Hij deelt uit. Hij zegent. Hij hoedt. Want Hij is de Reisgenoot.

De Heer is onze reisgenoot,
Hij die ons zijn gezelschap bood
en sprekend over kruis en graf
geduldig tekst en uitleg gaf.

Zo valt een lange weg ons licht
de Schrift opent een vergezicht
en brengt verdwaalden dicht bij huis,
verloren zonen komen thuis.

De avond daalt, blijf bij ons Heer!
hij zet zich aan de tafel neer
en breekt het brood en schenkt de wijn,
die gast, het moet de gastheer zijn!

Wij keren naar Jeruzalem
ons brandend hart verneemt zijn stem,
Hij deelt met ons het dagelijks brood,
de Heer is onze reisgenoot.

Amen

zingen   Gezang 392  Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt (in wisselzang)
cantorij zingt           Opwekking 630  Vader, U bent goed

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven           

slotlied   Evangelische Liedbundel 132  U zij de glorie

zegen     een reiszegen

De HEER moge voor u uitgaan
als een licht op uw weg door het leven.

De HEER moge naast u voortgaan,
u beschermend met zijn arm.

Moge de HEER achter u zijn,
wanneer het gevaar in de rug u bedreigt.

Moge de HEER onder u zijn –
een veilig net, wanneer u mocht vallen.

De HEER moge binnenin u zijn,
uw Trooster in dagen van droefenis.

De HEER moge rondom u zijn
als een schild, een beschutting.

Moge de HEER ook boven u zijn
om u zijn zegen te geven.

zingen           (als gezongen amen) Gezang 456:3

cantorij zingt           (als uittochtslied) Evangelische Liedbundel Juicht, want Jezus is Heer