Musica pro Deo (orgel):  ‘Herr Christ, der einig Gottes Sohn’ – Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Welkom en afkondigingen  

Stil gebed

Votum en groet      

Lied     Gezang 166:3,4

Gebed om de verlichting met de Heilige Geest

Gezongen Evangelielezing door cantorij (evangeliemotet) ‘Non habemus vinum’ a 6 – Stefano Bernardi (1577-1637)

Schriftlezing 2                    Johannes 5:30-38

Introductie op glas 16     


Vanmiddag in deze Goudse Glazendienst staat Glas 16 centraal. De titel van dit glas is Jezus’ eerste prediking. In dit glas speelt ook Johannes de Doper een prominente rol. Dat is niet vreemd, want deze kerk is vernoemd naar hem: Sint-Jan, Sint Jan de Doper, de Hollandse versie van Johannes de Doper.
De glazen in het oorspronkelijke hoofddeel van de kerk gaan over Johannes de Doper én over Degene van Wie Johannes de wegbereider en voorloper was: Jezus. Het hoofdglas is glas 15 over de doop van Jezus door Johannes. Achter in het midden van het koor. Aan de linkerkant daarvan glas 14 over de prediking van Jezus en rechts, als een spiegelbeeld, glas 16 over de prediking van Jezus. Dirck Crabeth maakte deze drie glazen. En over het rechterglas, glas 16 zal het dus vanmiddag gaan.

Lied     Gezang 169:1

Verkondiging          Thema: ‘naakt voor Jezus’

Gemeente van Jezus Christus,

Hier in de kerk zijn op dit moment al die 72 gebrandschilderde glazen moeilijk meer te onderscheiden. En dat wordt alleen maar lastiger als het nog donkerder wordt. Dan zie je hier binnen hooguit nog de contouren. Dat is anders als je langs de kerk loopt.


Van buiten zijn de glazen in vol ornaat te zien, met hun prachtige afbeeldingen, in warme kleuren en fijne lijnen. Dat komt door al die felle lampen die hier binnen voor elk glas zijn geplaatst, waardoor het glas van buiten is te zien. Elk jaar rond kerst worden zo de Goudse Glazen Uitgelicht. Dit jaar is het zelfs verlengd tot eind januari. Een mooi initiatief.

Over lamp gesproken… Zo noemt Jezus Johannes de Doper ook in Johannes 5: ‘Johannes was een lamp die helder brandde, en u hebt zich een tijd in zijn licht verheugd.’ Zoals die lampen hier bedoeld zijn om de glazen uit te lichten, zodat ze van buiten goed te zien zijn, zo wilde Johannes Jezus uitlichten, de spotlight op Hem richten. Het ging Johannes niet om zichzelf, maar om zijn Heer, om Jezus. Dat is ook op indrukwekkende wijze te zien op glas 16.

En dan met name op het bovenste gedeelte. Het onderste deel, de zgn. ‘schenkersrand’, laten we vanmiddag voor wat het is. Het bovenste deel, de eigenlijke voorstelling, biedt al genoeg stof voor de preek.
Sterker nog: het is zelf al een preek. En het gaat over Jezus’ eerste prediking. Links vooraan zien we Jezus staan, met de mensen dicht om zich heen. Ik kan er niks aan doen, maar het eerste wat ik denk is dan: ‘Dat is duidelijk geen anderhalve meter!’ En tegelijk kan ik verlangen naar zulke nabijheid, om weer mensen op zo’n manier te kunnen ontmoeten, in de kerk, na de dienst, bij doordeweekse activiteiten, bij pastorale gesprekken. Wat zie ik daar naar uit!
Maar dit glas vertelt nu juist dat Jezus zo dichtbij kan komen. Goddank laat Hij zich door zo’n virus niet tegenhouden.

Op het glas is nog veel meer te zien: andere episoden uit het verhaal van Johannes de Doper en Jezus. Ze zijn allemaal rond de Jordaan gecentreerd. We zien die episoden in het bovenste deel van het glas.


We zien Johannes aan het dopen. Een man staat kniehoog in het water. Een ander staat klaar om daarna gedoopt te worden.
Daarnaast zien we hoe mensen in de entourage van Jezus gedoopt worden. Het zijn er duidelijk meer dan bij Johannes. Er komt ook nog een hele drom aanlopen, richting Jordaan.

Rechts zien we dan weer Johannes de Doper met zijn discipelen. Die wijzen naar het dooptafereel met Jezus. Ze zijn ook ontstemd over het feit dat bij Jezus intussen veel meer mensen komen dan bij Johannes. Maar Johannes is daar helemaal niet ontstemd over. Hij verheugt zich daar juist over. Hij is immers een lamp, die de spotlight niets liever dan op Jezus richt. Het gaat om Hem! In de banderol boven Johannes’ hoofd lezen we dan ook in het Latijn, en ik vertaal maar gelijk: ‘Hij moet groter worden en ik kleiner.’ Woorden uit het Evangelie.

Dirck Crabeth, de glazenier, heeft het zelfs letterlijk genomen door op dit glas Jezus veel groter af te beelden dan Johannes. En dan bedoel ik de Jezus die preekt, met de mensen om zich heen. Dat is ook de titel van dit glas: ‘Jezus’ eerste prediking.’ Om Hem gaat het. Op Hem richt Johannes z’n lamp, de schijnwerper. Hij moet groter worden en Johannes zelf kleiner. We zien het…

Terug naar het detail van het glas, waarop te zien is dat Jezus’ discipelen dopen, met Hem daar natuurlijk bij.


We zien daarbij twee geknielde mensen. Ze zijn naakt. En er komt een man aanlopen, die al deels ontkleed is. Op het glas zijn meerdere naakte personen te zien bij de dooptaferelen.

Crabeth schijnt daarbij geïnspireerd te zijn door de naakten van Renaissance-kunstenaars als Michelangelo cum suis. Nu schilderde men in de Renaissance graag naakten. Men wilde, in navolging van de klassieke kunst van de Grieken en Romeinen graag de schoonheid van het menselijk lichaam weergeven. En dat is ook Crabeth gelukt!
Maar toch is dat, denk ik, niet zijn diepste bedoeling. Volgens mij sluit Crabeth met name aan bij het gebruik in de Vroege Kerk, waar dopelingen altijd naakt het doopwater ingingen, om na hun doop een nieuw, wit kleed aangetrokken te krijgen. Dat is een diepe symboliek: doop is ondergaan, is zelfs begraven worden zegt Paulus. Je oude leven, je zonden worden begraven, blijven achter in het watergraf. Vandaar naakt. En als je weer boven mag komen, dan mag je opstaan met Jezus tot een nieuw leven, vandaar dat doopkleed: rein, witter dan sneeuw!

Die naakten op het glas zijn ook confronterend. Als wij bij Jezus komen, hebben we weinig aan te dragen. Het klassieke gezang Vaste Rots zingt niet voor niets in een couplet:

Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr’ of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.

Naakt kom ik tot de Here God. Als een arme bedelaar. Die het zelf niet heeft. Dat is ook zo typerend aan die eerste schriftlezing van vanmiddag, die gezongen werd. Op die bruiloft in Kana, die een fiasco dreigde te worden: ‘De wijn is op!’, klonk daar. Ja, dat is wel tekenend voor ons. Dat het vaak op is. Dat er tekort is. Tekort aan liefde, aan goedheid, aan mildheid, aan toewijding. Maar goddank is er bij Christus geen tekort, maar volheid. Zes vaten vol, honderden liters gloedvolle wijn, van de beste kwaliteit. Nóg tekenender. Voor de overvloed, de volheid van genade die er bij en in Jezus Christus is.
En daarom kom ik, lege, arme bedelaar, naakt bij Hem. Omdat ik het helemaal moet hebben van zijn genade, zijn plaatsbekleding, zijn verzoening en vernieuwing. Want ik red het zelf niet. Ik red mijzelf niet.

Naakt. Ergens in de jaren ’90 bracht één van mijn lievelingsbands, The Seventy Sevens, het album Pray Naked uit. Maar hun christelijke platenlabel stak daar een stokje voor. Zo’n titel als Pray Naked was hun te shockerend. Dus werd het een titelloos album.
Onbegrijpelijk, vond en vind ik. Want dit is toch eigenlijk gewoon Een Vaste Rots 2.0? Gelukkig mocht het titelnummer Pray Naked er wel op blijven staan, hoewel de titel op het cd-boekje is doorgestreept, maar het nummer klinkt van begin tot eind, zonder piep of andere censuur. The Seventy Sevens zingen daar dat wie je ook bent en wat je ook gedaan hebt, dat je naakt moet bidden. Het is een metafoor – daarom begrijp ik ook niks van zo’n preuts en verkrampt platenlabel. Net als op het glas van Crabeth is de naaktheid in deze song een beeld: als we tot de Heer naderen, want dat is bidden toch, als we voor zijn aangezicht komen, dan hoeven we ons niet te camoufleren, ons niet mooier voor te doen dan we zijn. Nee, dan mogen we komen zoals we geschapen zijn, maar ook verworden kunnen zijn: naakt. Met onze schoonheid en onze lelijkheid. Met onze haken en ogen. Met onze zegeningen en klachten. Met onze missers en treffers. Met onze vreugde en pijn. Dus gewoon zoals we zijn, in al onze naaktheid en kwetsbaarheid, zonder camouflage of versiering. Jezus weet er raad mee. Kijk maar op het glas. Jezus, zoals bijna altijd op het glas in het paars, steekt zijn hand uit naar de geknielde naakte persoon: zegenend, bevestigend, reddend. En ik? Ik zit naast hem: klein en aanvaard.

U merkt, zo worden we helemaal, met huid en haar, in dit glas, in dit geschilderde Evangelie, getrokken en betrokken. Dat wilde Dirck Crabeth ook, het Evangelie dicht bij z’n tijdgenoten en medelanders brengen. Kijk maar naar die Jordaan op het glas. Die ziet er natuurlijk veel meer als een Hollandse rivier uit dan een oosterse. Het landschap op het glas doet bijvoorbeeld sterk denken aan dat van de Vlist, hier niet ver vandaan.


Zo’n knotwilg, de lisdodden, het riet, langs het grijze water van de rivier. Dat doet allemaal oer-Hollands aan, naast juist ook weer de oosterse elementen van een palmboom, cipressen en het berglandschap bovenin het glas.

Die mengeling zien we trouwens ook bij de omstanders bij Jezus, op het hoofddeel van het glas.

Daar staan mensen in oosterse kledij en mensen in 16e eeuwse kleding. Alsof Crabeth tegen z’n tijdgenoten wilde zeggen, die naar de kerk hier kwamen om te bidden, om te zingen, om de eucharistie te vieren, om het Woord te horen: die preek van Jezus op dit glas gaat niet alleen over daar en toen, het gaat over hier en nu, over u en mij. En zo mogen wij er anno 2021 ook naar kijken. Zo mogen wij ook het Evangelie horen. We mogen, zoals Kierkegaard zo treffend zei, er gelijktijdig mee worden. Ons erbij voegen, net zoals die omstanders aan Jezus’ lippen hangen.

Waarschijnlijk dacht Crabeth bij die preek van Jezus aan die we in Johannes 5 tegenkomen. Dat is wel een pittige preek, want Jezus is net daarvoor aangevallen door Joodse tegenstanders. Zij konden het niet uitstaan dat Jezus nou net op de sabbat – op de rustdag dus, die toch geheiligd moest worden – dat Jezus nou net daarop die man genezen had. En Hij had ook nog eens God zijn eigen Vader genoemd en zich aan God gelijkgesteld. Je reinste godslastering vonden zij dat.
Tegen deze aantijgingen verdedigt Jezus zich dus in zijn preek. Ja, hoe verdedig je je in een geding, als er zulke verdachtmakingen komen? Dan heb je getuigen nodig.
Jezus voert er een aantal aan. Als eerste dus Johannes de Doper. Jezus’ tegenstanders hebben al boden naar hem gestuurd en Johannes heeft toen over Jezus een betrouwbaar getuigenis afgelegd. Hij had Jezus aangewezen en aangeprezen als het Lam van God dat de zonden van de wereld wegdraagt, als degene die groter moest worden en hij zelf kleiner.
Jezus verklaart dat Hij zelf dat getuigenis niet eens nodig had, maar het was voor hun eigen bestwil, hun redding zelfs. Weet u, dit vind ik zo ontroerend. Dat ondanks de haat van Jezus’ tegenstanders Hij hen liefdevol in de ogen kijkt en zegt: het ging Johannes en het gaat Mij om jullie redding. God wil immers niet dat wij verloren gaan, maar dat we gered worden. Wij allemaal! Vergeet dat nooit. En neem het ter harte! Voor je eigen bestwil.

Een ander getuigenis dat voor Jezus pleit, zijn zijn werken, wat Hij gedaan heeft en doet. Denk dan maar aan zijn wonderen, zoals die genezing van die man, net hiervoor, die 38 jaar verlamd was. Of Jezus’ eerste wonder, toen het tekort van de wijn op die bruiloft in Kana veranderde in een overvloed van nieuwe wijn, die fonkelde van vreugde en vol was van zijn vrede.
Volgens Jezus is dat nog een belangrijker getuigenis dan dat van Johannes: het werk dat zijn Vader Hem gegeven heeft om dat te voltooien. Die wonderen, zijn werken werden voltooid in zijn belangrijkste werk: zijn lijden en zijn sterven.
Niet voor niets zien we Jezus op het glas in een purperkleurige mantel. Purper is de kleur van het lijden. Zo diep was Jezus’ liefde, zo ver ging Hij om het werk van zijn Vader te doen, dat Hij het verschrikkelijkste lijden aantrok en zich uiteindelijk gaf tot in de dood. Én opstond uit de dood. En daarin, in zijn kruis en opstanding, ligt onze redding besloten.

Het derde getuigenis is dat van de Vader zelf, want die heeft zijn Zoon gezonden. En ook de Bijbel getuigt daarvan. Getuigt van Jezus Christus.
Maar wat doe je daarmee? Jezus’ preek is ontdekkend en persoonlijk. Hij kijkt z’n omstanders aan: vind je dit getuigenis betrouwbaar? Van Johannes de Doper, van de werken die Ik doe, van mijn Vader, die Mij gezonden heeft? Van de Bijbel die van Mij getuigt? Geloof je dat getuigenis? En u? En jij? Zeg je het Johannes na: ‘Hij moet groter worden en ik kleiner’? Want Hij is mij alles?

Misschien denk je: Maar ik zou het liefst echt tussen die mensen bij Jezus staan. Hem met mijn eigen oren kunnen horen. Bij de Jordaan getuige zijn van zijn doop.  Hem die wonderen zien doen. In Kana. In Betsaïda. Enzovoort. Enzovoort.
Maar denk dan weer aan die gelijktijdigheid van Kierkegaard. Je kunt er bij gaan staan. Want dat gebeurt toch, als de Bijbel opengaat, als er uit verkondigd wordt. ‘Christus komt tot ons, in het gewaad van het Woord’, hoorde ik vroeger vaak dominees zeggen. Dat is plechtige taal, maar zo waar!
Christus verschijnt aan ons als de Bijbel gelezen wordt, als er uit gepreekt wordt, als er uit gezongen wordt. Of zoals ik ooit ds. Gorissen, een geboren en getogen Gouwenaar, zag uitbeelden: ‘Wilt u Christus ontmoeten? Wilt u Hem vinden? Dan moet u hier wezen…’ En hij deed de Bijbel open, op deze manier: ‘Dit is de kribbe waarin U Christus vindt.’ Of zoals Jaap Zijlstra dichtte, op vertrouwelijke, maar ook eerbiedige wijze:

Je gaat een mensenleven mee,
ik kan je lezen en herlezen,
ik pak je op en leg je weg,
ik sla vooruit en blader terug,
geduldig ben je en beschikbaar.

Maar toch zo nederig niet
of woorden schieten wortel,
beslaan mijn landschap,
heffen kruinen in de hemel,
opgewassen tegen stormen.

Daar komt wat aan te pas
om ze te kappen, en dan nóg,
de tronk zit dieper in mijn aarde
dan ik dacht, loopt uit, een twijg, –
o Jezus, eer ik van u zwijg.

Amen

Musica pro Deo (cantorij)           ‘Hoe schoon lichtet de morghenster’ – Dirk Janszoon Sweelinck (1591-1652)

Dankgebed en voorbeden

Lied     Psalm 72:6

Zegen

Lied (als gezongen amen)  Psalm 72:7

Medewerkenden:

Organist: Gerben Budding

Cantorij: Marjon van der Linden (sopraan), Gerco Blom (tenor), Coen Louisse (tenor), André Dingemanse (bas) en Bart Sturm (bas)

Met dank de Stichting Goudse Sint-Jan voor het beschikbaar stellen van de gebruikte afbeeldingen.