inleidend orgelspel           ‘Christ, unser Herr, zum Jordan kam’, BWV 684 – J.S. Bach (1685-1750)

welkom en mededelingen 

zingen           achtereenvolgens antifoon NLB 514a, Ps 72:1, 2, 3 en antifoon NLB 514a

stil gebed

votum en groet      

aanvangstekst        ‘De God die heeft gezegd: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen,’ heeft in ons hart het licht doen schijnen om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus.’ (2 Korinthe 4:6)

zingen                       Gezang 169:1,5,6

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

zingen                      NLB 524:1,3,4,5 (melodie: Psalm 116) 

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,


Afgelopen maandagmorgen. Na een vergadering met collega’s, hier in de consistorie van de Sint-Jan, loop ik nog even de kerk in en ga hier, direct achter het schot, op een bankje zitten, aan de voet van Glas 15.
Het is rustig in de kerk. Wat vrijwilligers schuifelen voorbij. Achter me speelt Gerben Budding op het koororgel. Het brengt me direct in een meditatieve stemming. Ik kijk omhoog naar dat imposante glas: 10 meter hoog, 4 meter breed. Ja, het is m’n lievelingsglas. Ik kan er niks aan doen.
Hoe zouden de kerkgangers in 1555 dit ervaren hebben? Toen het voor het eerst te zien was. De kerk was in 1552 door brand verwoest, ook al de gebrandschilderde glazen waren gesneuveld. En dit was het eerste glas dat in de nieuwe kerk werd geplaatst. De plek geeft al gelijk aan dat dit het belangrijkste glas is: recht achter en boven het altaar. Toen was de kerk namelijk anders dan nu ingedeeld, niet in de breedte-, maar in de lengterichting, met het altaar als heiligste plek. Met dus dit glas erboven. Dit glas dat het belangrijkste moment uit het leven van Johannes verbeeldt, waaraan hij ook z’n bijnaam te danken heeft: De Doper. De patroonheilige van deze kerk, naar wie hij vernoemd is: Sint-Jan. Sint Jan de Doper. En wat was het hoogtepunt in zijn bediening? De doop van Jezus.


Ja, daar wordt je oog ook direct naar toegetrokken. Het is het centrale deel van het glas, ook het allergrootst afgebeeld. Nou… eigenlijk is het net ná de doop van Jezus, als Jezus uit het water omhoogkomt en de hemel zich opent…
Als het aan Johannes gelegen had, was die doop trouwens niet doorgegaan. Hij was namelijk verbijsterd dat Jezus hem dat vroeg. Johannes had niet voor niets Jezus ‘Iemand die meer vermag dan ik’ genoemd, letterlijk: ‘de Sterkere’. Dan zou het toch andersom moeten (vers 14): ‘Ik zou door U gedoopt moeten worden.’ Ik bedoel: Jezus is door de Heilige Geest ontvangen. Hij is Immanuël, – Gód met ons – de beloofde Messias! Johannes wilde iedereen dopen – als ze hun zonden beleden en een nieuw leven wilden leiden. Daarom waren ook velen gekomen: ‘Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe’, vermeldt vers 5.


Op de linkerkant van het glas zie je de mensen ook toestromen, maar daar hoort Jezus toch niet?! Dan staat Hij toch in de verkeerde rij!
Maar Jezus antwoordt Johannes (vers 15): ‘Laat het nu maar gebeuren.’ Letterlijk staat er: ‘Het past ons.’ M.a.w. het is nodig. Waarom? Om op deze manier Gods gerechtigheid te vervullen. Gods gerechtigheid is zijn wil, zijn Koninkrijk. En daarbij past juist Jezus’ doop! Namelijk dat de Sterkere niet de weg van hogerop kiest, maar juist afdaalt, het water in, daarin ondergaat, gedoopt wordt. In het water van de Jordaan.


Dirck Crabeth, degene die het glas ontwierp en schilderde, die heeft dat water van de Jordaan niet blauw of doorzichtig geschilderd, maar grijs, modderig. Zoals een Hollandse rivier, als de Gouwe, de IJssel, die Crabeth als Gouwenaar van dichtbij kende.
In dat grijze water, dat modderwater, gaat Jezus onder. Te midden van de mensen. De mensen die hun zonden hebben beleden. Wij mensen, zoals we hier vanmiddag zitten. Mensen, die vaak maar wat aanmodderen. Bij wie het zo vaak misgaat. Die wel anders willen, maar wat dan weer niet lukt. Dat blijft het ergens steken. Dan is het maar zo half, en laks, en lauw. Dan schieten we tekort in toewijding. Tenminste, ik wel. Het is grijs, modderig, allesbehalve helder dat water. Het is troebel door schuld, schande en schaamte. En daarin daalt Jezus af! Daarin gaat Hij onder. Ja, Johannes heeft gelijk: Hij is de Sterkere. Hij is zo anders. Dat blijkt ook wel dat als Hij gedoopt wordt, Hij geen zonde belijdt, zoals iedere andere dopeling. Jezus doet dat niet. Hij hoeft dat ook niet, want die zonden hééft Hij niet! Maar al heeft Hij zelf geen zonden, Hij is wel solidair met ons. Hij gaat in datzelfde water onder. Hij néémt onze zonden op zich.


Helemaal rechts op het glas, naast Johannes, staan twee engelen. Die lijken met elkaar te keuvelen, met eerbied gezegd. Ja, waarom zouden engelen niet met elkaar praten? Petrus schrijft ergens dat de engelen nieuwsgierig waren naar wat Jezus ging doen. Zouden de engelen dat hier ook niet kunnen bespreken: ‘Wat gaat Jezus nu doen?! Waarom?’ De linkerengel heeft een paars kleed in zijn handen. Het is het kleed van Jezus. Kijk maar boven in het glas, waar we Jezus weer zien.


Het betreft Jezus uit een volgende episode uit het Evangelie. Jezus die z’n discipelen roept. Hij draait zich om naar de toesnellende Nathanaël (met het blauwe jasje en de grijze muts). Ook hier heeft Jezus een paars kleed aan. Paars staat voor het lijden, maar ook voor boete en verootmoediging. Eén vakje naar links zien we Johannes de Doper weer, in het wit. Hij wijst naar Jezus. Crabeth heeft er een tekst bij geschreven: ‘Ecce, Agnus Dei.’ Dat is Latijn voor: ‘Zie, het Lam Gods.’ Woorden uit het Johannesevangelie, waarmee Johannes Jezus’ betekenis tekent. Het Lam van God dat de zonden van de wereld draagt en wegdraagt. Dat paarse kleed verwijst er naar, dat Jezus die zonden zal dragen, eraan en ermee zal sterven, en ze zo zal wegdragen, zal verzoenen. Eigenlijk vertelt die doop in de Jordaan dat ook al. Want waar stroomt de Jordaan naartoe? Naar de Dode Zee! Met andere woorden: de zonden gaan bij Christus dood. Ze zijn met Hem meebegraven, en in zijn graf zijn ze gebleven, weg, voorgoed!

Op het glas is Jezus dus net gedoopt. Hij stapt het water uit, met één voet al op de kant, hoewel Hij nog in gebedshouding verkeert. De hemel is opengegaan. Johannes kijkt omhoog. Boven Jezus is een duif te zien, in een gele, gouden cirkel. Het is de Heilige Geest, die in de gedaante van een duif op Jezus neerdaalt. Via Hem bereiken de stralen Jezus. M.a.w. ook Jezus moet het helemaal van de Geest hebben.


Die lange straal begint bij God de Vader, helemaal bovenin het glas. En zo verbeeldt dit glas ook de Drie-enige.
Het is niet vreemd dat iedereen rond Jezus op blote voeten staat, de schoenen uitgetrokken heeft. Dit is heilige grond! Hier is de Heilige zelf in het spel, de Drie-enige aanwezig!


God de Vader die afgebeeld wordt… In nog twee andere glazen hebben de glazeniers God weergegeven: glas 7, dat aan Filips de Tweede is gewijd en glas 23 met Margaretha van Parma. Het ene glas bevindt zich aan de noordelijke en het andere aan de zuidelijke kant van de kerk. Samen met dit glas aan de oostelijke zijde, dus God in de glazen aan drie uitzijden van deze kruisvormige kerk, drie windrichtingen. Daar hadden de ontwerpers ongetwijfeld een bedoeling mee: God doorziet de hele kerk. Zijn ogen gaan over al het gebeuren hier in deze kathedraal, door de tijden heen. Dat maakt mij stil en klein. Dit is een heilige ruimte, Gods huis. En mocht je dat wel eens vergeten, kijk dan naar die glazen, aan de uiteinden, helemaal bovenin.
Nu dachten ze daar in 1621 trouwens anders over. De kerk was intussen eigendom van de protestanten geworden. Dat was ze al een halve eeuw, maar deze protestanten stonden voor een precieze invulling van het geloof. ‘Precies’ in de zin van streng-reformatorisch. En zei de Heidelbergse Catechismus het niet bij de uitleg van de Tien Geboden dat God ‘op generlei wijze kan en mag afgebeeld’ worden? De kerkrentmeesters lieten dus God de Vader uit het glas verwijderen en plaatsten er zes gele ruiten voor terug. Het glas met God de Vader werd netjes opgeborgen in de kerkrentmeesterkamer alhier. Maar aan het eind van de 19e eeuw was dat glas opeens nergens meer te vinden… Verdwenen! Zoek! Dus mocht u nog ergens op uw zolder of in een oude kabinetskast…
Zonder dollen: toen in 1933 de kerk gerestaureerd werd, wilde men glas 15 ook in de oorspronkelijke staat herstellen. God de Vader moest terug. Maar ja, dat glas was er niet meer. Alleen nog een laat 17e eeuws schilderij van die afbeelding. Dat heeft toen de restaurateur, dhr. Schouten, gebruikt om een nieuw glas te maken van God de Vader. En dat is nu te zien.

God is als Koning afgebeeld. Tronend op de wolken, waar de engelen doorheen gluren. Zijn rechterhand rust op een wereldbol, die voorzien is van de tekens van de dierenriem. Op Gods hoofd rust een prachtige kroon en achter Hem is een goudkleurige stralenkrans, oftewel een nimbus, die je weer terugziet rond de duif, de Heilige Geest. Uit Gods mond komt de straal die leidt naar de Heilige Geest. Belijden we immers niet met de Geloofsbelijdenis van Nicea van de Heilige Geest dat Hij uitgaat van de Vader?
Op die straal staat een tekst. Ook in het Latijn, maar ik zal nu direct de Nederlandse vertaling geven: ‘Dit is mijn geliefde Zoon in Wie Ik mijn welbehagen heb. Hoor naar Hem.’
‘Welbehagen’, het is een beetje ouderwets, maar ook prachtig woord. We kennen het uit het ‘Ere zij God’: ‘in de mensen een welbehagen.’ Maar hier is Eén mens, dé mens, de Zoon des Mensen, Gods eigen Zoon, waarin God zijn welbehagen heeft. Van Hem houdt Hij. Intens. In Hem vindt God vreugde, heeft de NBV. Aan Jezus beleeft God zoveel plezier, met eerbied gezegd. Aan Hem haalt God zijn hart op. Maar dat houdt God niet voor zichzelf. Nee, daar laat Hij in delen. Kijk maar naar die stralen op het glas die uit de Geest komen, die zijn op Jezus gericht, maar ook breder. Bovendien gaat de tekst ook verder: ‘Hoor Hem.’ Dat staat trouwens niet in ons tekstgedeelte uit Matteüs 3, maar wel verderop, in Matteüs 17, bij de verheerlijking op de berg, als er opnieuw een stem uit de hemel klinkt, Gods stem, en Hij zegt: ‘Hoor Hem.’ Luister naar Hem. Haal jij je hart ook op aan Hem. Dan deel je in datzelfde welbehagen, in die liefdesgemeenschap tussen God drie-enig: Vader, Zoon en Heilige Geest. Dan bereikt die gouden straal ook jou. Gods genadelicht.

Het lijkt wel alsof Johannes op het glas dat ook verbeeldt. Hij kijkt omhoog, naar dat licht, die duif, de Heilige Geest. Hij luistert. En hij wil dit ontvangen. Zijn hand is geopend.
En u? En jij? Luister je ook?

Naar Hem, die geliefde Zoon, die ultieme mens, onze broeder Jezus Christus, die tegelijk onze Heer is. Hij die Gods gerechtigheid vervuld heeft. In het water is neergedaald. Middenin onze smerigheid, onze zonden, onze schuld. Maar dat allemaal op zich genomen heeft. Ermee gestorven is, ze meegenomen heeft in zijn graf. In Hem is al Gods liefde samengebald.
Ik zei al, dit glas is aan de oostzijde. Hier schijnt de zon het eerst in de kerk, de opkomende zon. Ooit maakte ik dat hier een keer mee. Bij het koor Cantare dat een getijde zong, heel vroeg. En de eerste zonnestralen vielen door dit raam. Betoverend mooi. Het was voor mij een gelijkenis van meer dan aards geheimenis. Want zo is Christus, zijn genadelicht. Daarin mag je je wentelen, je koesteren, je laten verwarmen, je verblijden.


Net als de schenker in het onderste deel van het glas. Het is Joris van Egmond, de toenmalige bisschop van Utrecht. Hij schonk dit glas in 1555 aan de Goudse Sint-Jan. Hij is geknield. In aanbidding. Z’n mijter ligt op de grond. Als toewijding aan Christus, aan God, de Drie-enige. Waarnaar hij vol eerbied opkijkt, in aanbidding, verwondering, dankbaarheid.


Achter Joris staat iemand die z’n mijter wel op heeft: het is Sint-Maarten, de beschermheilige van Utrecht, waar Joris immers bisschop was. Sint-Maarten oftewel Martinus van Tours, die z’n mantel doormidden sneed om een naakte bedelaar te kleden. Hier geeft hij een bedelaar een aalmoes, laat een gouden munt vallen in de bedelnap. Bij Sint-Maarten staat ook een tekst: ‘Doe uw hand open, beoefen godsvrucht’, ook hier een combinatie van een paar bijbelteksten. En boven de beide personen zie je open handen die geldstukken strooien. M.a.w. deel van wat je gekregen hebt. Ja, die open handen rijmen op die open hand van Johannes.
Als wij Gods genade, zijn liefde in Christus, zijn gerechtigheid ontvangen, dan houden we die toch niet voor onszelf?! Nee, dan delen we.
Niet benepen, niet zuur, maar dankbaar, mild en overvloedig. Misschien goed om te bedenken als de envelop van Kerkbalans deze week wordt bezorgd…
Maar ruimhartig zijn gaat natuurlijk niet alleen over onze giften, maar ook over onze tijd, onze aandacht. Wat mag Gods dienst, het er zijn voor een ander, ons kosten?

De ogen van Joris zijn gericht op het centrale tafereel van Jezus met Johannes.


En wij kijken met hem mee. Jezus stapt uit het water. Op de kant. Eigenlijk is het glas een bevriezing van wat in feite beweging is. Jezus loopt door. Precies zoals het ook in het Evangelie staat: ‘Daarna (Marcus heeft zelfs: ‘terstond’) werd Jezus door de Geest meegevoerd…’ Naar… Jeruzalem? De mensenmassa? Nee, naar de woestijn, oftewel: de leegte in, om daar verzocht te worden door de duivel.
Niet voor niets staat die engel met een paarse mantel klaar. Tekenend voor het lijden, de beproeving, de verzoeking, en uiteindelijk het kruis. En Johannes? Hij zal niet lang hierna gevangengenomen worden door Herodes en uiteindelijk onthoofd worden.
Ja gemeente, in Jezus’ kielzog gaan betekent ook lijden. Er zijn genoeg broeders en zusters op deze wereld, die dat aan den lijve ervaren. Zei Hij het zelf niet: ‘Wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, die neme zijn kruis op zich en volge Mij.’

Misschien schrik je ervoor terug, maar vergeet niet: dan loop je wel in die stralen van Gods Geest, in Gods genadelicht, dan volg je Hem, die de weg voor ons gebaand heeft. Het is de weg van Gods gerechtigheid, de weg naar anderen, de weg van de Geliefde Zoon, waar God zijn hart aan ophaalt. Het is de weg van de Messias, over wie Jaap Zijlstra dichtte:

MESSIAS

Hij is de ster niet
die verschiet,
die van het witte doek
of van de groene mat.

Hij is de zon niet
die ontbrandt,
van zoveel megaton,
zoveel angst.

Hij is de zon
van goede morgen,
Hij is de maan
te middernacht.

Hij is de ster,
de Jodenster,
brandend
op het hart.

Lof zij U, Christus!

Amen

muziek   Gerben Budding (orgel) en Marijke de Haas (viool) spelen de Aria ‘Jesu, der aus großer Liebe’, uit Cantate BWV 165 – J.S. Bach (1685-1750)

zingen (als geloofsbelijdenis en staande) Hemelhoog 479 ‘Heer, U bent mijn leven’

dienst der gebeden    afgewisseld met gezongen acclamatie uit NLB 368c

inzameling van de gaven   Tijdens de collecte spelen Gerben Budding (orgel) en Marijke de Haas (viool) spelen de Aria ‘Jesu, meines Todes Tod’, uit Cantate BWV 165 – J.S. Bach (1685-1750)

zingen   Psalm 72:6

zegen

zingen (als gezongen amen)  Psalm 72:7

uitleidend orgelspel          Improvisatie over NLB 523

met dank aan Stichting Goudse Sint-Jan voor het beschikbaar stellen van de gebruikte afbeeldingen