welkom en mededelingen 

zingen           Psalm 100:1,2

stil gebed 

votum en groet

aanvangstekst       ‘Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij op.’ (Matteüs 25:35b)

zingen (met combo)         Lied 216  ‘Dit is een morgen als ooit de eerste’

aanreiken van de nieuwe kanselbijbel (NBV21)   door gemeentelid Henk Kwakernaak

lezing gebod   uit Hebreeën 13

zingen   Psalm 25a ‘Mijn ogen zijn gevestigd’

gebed om verlichting met de Heilige Geest 

zingen (met combo)         Hemelhoog 698 ‘Maak een vrolijk geluid voor de Heer’

kindermoment

Wie van jullie heeft thuis een dikker boek? Nee hè? Nou, ik ook niet.
Maar dit is dan ook de bijbel. Dat is ook gewoon een heel dik boek. Nou jou, eigenlijk is het een hele bibliotheek, want er staan wel 66 boeken in. Allemaal bij elkaar in dat ene dikke boek dat de Bijbel is.

Maar je hebt die Bijbel wel in allerlei soorten en maten. Kijk, dit is ook een Bijbel. Staat precies hetzelfde in als in deze dikke.

Dit is mijn zakbijbeltje. Dat heb ik altijd bij me als ik bij mensen op bezoek ga. Zo in de binnenzak van mijn jasje.
Maar ja, die dikke kan ik natuurlijk niet in mijn binnenzak steken, of ermee aankomen zetten als ik ergens op bezoek ga. Bijvoorbeeld bij mensen die in het ziekenhuis liggen. Ze zien me aankomen.
Nee, deze dikke Bijbel is dan ook een speciale. Die noemen we Kanselbijbel. Hij hoort op de kansel thuis. Weten jullie wat de kansel is? De preekstoel. Daar ligt-ie op. En daar uit leest de dominee dan een gedeelte. En daarna gaat hij er nog meer over zeggen. Gaat hij preken. Vandaar preekstoel. Maar het begint allemaal met die Bijbel. En eigenlijk staat dat ook voorop die Bijbel. Wie wil dat voorlezen?
‘In het begin was het Woord. Het Woord was bij God. En het Woord was God.’
Die Bijbel is er al heel lang. Al lang voordat jij er was. Maar zelfs voordat die Bijbel er was, was het Woord er al. Want voordat het opgeschreven werd, werd die verhalen eerst verteld. Maar waar kwamen die verhalen vandaan? Bij God. Doordat God begon te spreken. Dat hoort bij God. Dat Hij spreekt. Dat Hij van zich laat horen. Dat Hij ons aanspreekt. Het Woord was bij God. Het Woord was God.’
Ja, en dan zijn we bij het allerbelangrijkste van die Bijbel. In die Bijbel vinden we God, vinden we Jezus, zijn Zoon. Eigenlijk is die Bijbel een soort kribbe, waarin Jezus ligt. Waarin we Jezus vinden. God zelf. Ook als er uit die Bijbel verteld wordt bij de kindernevendienst. Telkens weer. Dat wil je toch niet missen, als je daarin God zelf vindt, Jezus. Als Hij jou vindt… Goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing                        Genesis 18:1-16.

zingen           Liedboek 1973 Gezang 487:1,3 ‘De Heer heeft mij gezien en onverwacht’

verkondiging          Thema: Aan tafel

Gemeente van Jezus Christus,

Afgelopen zomervakantie waren we in Nice, in Zuid-Frankrijk. Als eerste op mijn lijstje daar stond het Chagall Museum. Met name vanwege de Bijbelse schilderijen van de beroemde Joodse schilder die daar hangen.
Ik kende die wel uit de boeken, van internet, maar nu kon ik ze in het echt zien.
Als eerste zag ik deze.


Ik stond aan de grond genageld. Het schilderij was veel groter dan ik gedacht had. En dat rood! Mooier rood had ik nooit gezien op een schilderij. Het spatte van het doek af.

Centraal op het schilderij zie we drie engelen aan tafel. Je ziet hen op de rug, maar hun gezichten zijn naar elkaar gewend. Ze hebben het duidelijk goed samen. Ze zien er sierlijk uit, met hun grote vleugels, die wel van dons lijken: hemels en aanraakbaar tegelijk. De linkerengel is helemaal in het wit, met wat groene accenten op z’n linkervleugel. De middelste engel heeft een paars kleed aan. En de rechterengel een hemelsblauw, met boven z’n hoofd een aureool. Hij is duidelijk de voornaamste: God zal later blijken.

De bank waarop ze zitten is oud en verweerd. Alleen de linkerpoot is nog origineel: een prachtig gedraaide poot. De andere is veel eenvoudiger, blijkbaar later eronder gezet. Maar de bank glanst wel, want de beeltenis van de engelen wordt erin weerspiegeld. Blijkbaar heeft de eigenaar, Abraham, die links staat, als een ober, er nog een lik boenwas overheen gehaald. Glanzende gastvrijheid zeg maar…

Helemaal links komt Abrahams vrouw Sara aangelopen met nog meer eten (terwijl de tafel al zeer gevuld is).
Abraham staat er wat verlegen bij. Z’n handen houdt hij voor een zekere gevoelige plek. Heel gevoelig zelfs, want in het hoofdstuk hiervoor, in Genesis 17, lezen we dat Abraham besneden is. Als volwassene, op hoge leeftijd zelfs. Nou, dat is een pijnlijke kwestie en dat herstel vordert langzaam. Het verklaart Abrahams houding op dit schilderij.

Het verhaal begint met Abraham die in de ingang van zijn tent zit. Het is op het heetst van de dag. Daar in de woestijn kan het dan al snel minstens 40 graden zijn. Dus niet het moment van de dag om te werken. Nee, het is dan tijd voor een siësta. Zeker als je ook nog herstellende bent van zo’n pijnlijke ingreep. Abraham dommelt weg. Opeens schrikt hij wakker en ziet hij drie mannen staan. Abraham kent ze niet. Maar hij komt direct in actie, ondanks de hitte, ondanks z’n wond. Hij trekt zelfs een sprintje en buigt zich vervolgens diep voor hen neer. Hij stelt voor om water te halen, zodat ze hun bestofte voeten kunnen wassen. Hij wijst hen op de schaduw onder de boom waar ze kunnen plaatsnemen. Dan zal hij iets te eten voor hen halen. Gastvrijheid optima forma dus.

Waarom eigenlijk? Waarom slooft Abraham zich zo uit voor deze vreemdelingen (want hij weet niet wie ze zijn)? Daarvoor moet je eigenlijk een letterlijker bijbelvertaling dan de NBV erbij pakken, zoals de Naardense Bijbel bijvoorbeeld. Die vertaalt namelijk in vers 3, waar Abraham tegen de voornaamste van de drie zegt: ‘Mijn heer, als ik toch genade gevonden heb in je ogen, ga toch niet voorbij, van bij je dienaar!’ Het is genade, een gunst.

Wij denken dan: het is een gunst voor die ander als ik gastvrij ben. Ik verleen toch immers die gunst?! Maar hier is het precies andersom! De gasten bewijzen Abraham een dienst als ze niet verder gaan, maar zich door hem laten verzorgen, als ze zijn gastvrijheid willen ondergaan.
Ja gemeente, daar kunnen wij veel van leren. Wij zien gastvrijheid als een dienst, een gunst aan de ander. Ik hoef het toch niet te doen en die ander hoort dan ‘dankjewel’ te zeggen. Maar hier bij Abraham, de bijbelse gastvrijheid dus, is het andersom: jij als gastheer moet dankjewel zeggen: ‘Bedankt dat je mijn gast wil zijn.’ Die ander, jouw gast, bewijst jou een gunst doordat jij hem of haar gastvrijheid mag verlenen. Het is voor jou een eer dat die ander jouw gast wil zijn.

Vandaar dat de Hebreeënbrief ons oproept: – en we hoorden het bij de lezing van de geboden – ‘om de gastvrijheid in ere te houden.’ In de oorspronkelijke taal, het Grieks, is het woord voor gastvrijheid ‘filoxenia’, letterlijk ‘liefde voor de vreemdeling.’
Ja, dat geldt ook voor Abraham. Zoals gezegd: hij weet niet wie die drie mannen zijn. Het zijn vreemdelingen voor hem. Maar hij verwelkomt hen met de grootste eer en biedt z’n gastvrijheid aan.

Gastvrijheid. Filoxenia. Liefde tot de vreemdeling. Kijk, gastvrij zijn voor mensen die je al kent, voor je vrienden, dat is niet zo moeilijk. Maar voor mensen die je niet kent, die je vreemd zijn, dat is andere koek. Maar dat is de ware gastvrijheid.
Hoe zijn wij daarin, gemeente? Concreet: als er een vreemde, een gast, onze kerkdienst bezoekt, naast ons schuift in de bank, heten we diegene dan welkom, zijn we belangstellend, warm en gastvrij? En als iemand bij het koffiedrinken na de dienst is, ziet hij of zij dan overal groepjes die gezellig met elkaar praten, zonder dat die kring opengaat voor diegene? Stapt u of jij op zo’n persoon af? Of blijft diegene alleen staan? En onze groepen en kringen, zijn dat gesloten cirkels zeg maar, waar we het fijn met elkaar hebben, of zijn ze juist een open cirkel, met altijd één of meerdere lege stoelen, bedoeld voor gasten, voor nieuwelingen?
En heb je wel eens iemand uit de kerk, die je niet zo goed kent, op de koffie gevraagd of voor een avondje?
Als ons jaarthema ‘Aan tafel’ is – een prachtig jaarthema, veelbelovend ook – dan vraagt dat toch om praktische toepassingen, want anders blijven het loze woorden.

Gastvrijheid, filoxenia – liefde tot de vreemdeling – staat haaks op xenofobie, dat juist angst voor de vreemdeling is. Xenofobie is helaas iets van alle tijden, ook van onze tijd.
Toen ik bezig was met deze preek, verschenen er in de app van onze kerk verschillende berichten van onze diakenen over de tijdelijke opvang voor 50 vluchtelingen hier in Gouda. Vluchtelingen die anders zouden moeten buiten slapen. Gastvrijheid, liefde voor de vreemdeling, wordt zo in de praktijk gebracht. Er werd om spullen gevraagd om hun een bed, bad en brood te bieden. Er werd, er wordt gevraagd of mensen een dagdeel daar willen helpen.

Dan komen er al snel ook andere reacties: ‘Waarom? Straks zitten er extremisten bij, of criminelen. Maken deze mensen geen misbruik van onze gastvrijheid?’
Bij de preekvoorbereiding kwam ik vervolgens een fragment uit een preek van 400 na Christus tegen: ‘Maar jullie zeggen: “Hij (dat is de vreemdeling) is een schurk. Hij zal wat ik geef meteen verkopen.” Maar de prediker vervolgt dan: ‘Maar is hij arm omdat hij lui is? Is niemand arm door schipbreuk, ziekte, rechtszaken of andere moeilijkheden? Schamen jullie je niet? Open jullie handen. Wij zijn niet geroepen om rechters over het leven van een ander te zijn, want dan zullen we met niemand medelijden hebben. Als Abraham die houding gehad had, zou hij geen engelen geherbergd hebben.’
Merk je dat dus ook al in de vierde eeuw tegenargumenten kwamen om gastvrij te zijn jegens vreemdelingen. De xenofobie tegenover de filoxenia. Maar die prediker zegt terecht dat wij niet geroepen zijn om rechter te zijn, om te oordelen. Nee, wij zijn geroepen om goed te doen, om gastvrij te zijn. En dan zou het zomaar kunnen zijn dat onder die vreemdelingen engelen zijn. Net als bij Abraham. De Hebreeënbrief zegt het ook klip en klaar: ‘Houd de gastvrijheid in ere, want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen.’ Sterker nog: Jezus zelf kan zo incognito verschijnen. Hij zei het immers zelf, we hoorden het aan het begin van de dienst: ‘Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij op.’ Dus in een vreemdeling kan Jezus zelf op je pad komen. Wijs je Hem dan af of ben je gastvrij?

Een standaardboek over kerkelijke gastvrijheid door de eeuwen heen kreeg de mooie Engelse titel Making room mee. Treffende titel: gastvrijheid is ‘making room’, ruimte maken.
Allereerst voor de Here God zelf. Dat laat dat verhaal van vanmorgen op ontroerende wijze zien. De Here God komt, met twee engelen, bij Abraham en Sara op huisbezoek. Eigenlijk zo heel gewoon. Midden in het gewone leven.
Hij kan dat op verschillende manieren doen. Allereerst in Zijn Woord. In de verkondiging. Hij zoekt ons op door Zijn Heilige Geest, die zelfs in ons komt en daar wil blijven, ons wil vervullen. Hij zoekt ons op door de sacramenten van doop en avondmaal. Over ‘aan tafel’ gesproken! De Here God zoekt ons op door een lied dat ons raakt en in ons resoneert. Maar ook door zijn schepping, waarmee Hij ons verwondert. En dus door medemensen, niet in de laatste plaats de vreemdeling, waarin Hij incognito aan ons kan verschijnen.
Zullen we hiervoor ruimte maken het komende seizoen? Dus ook tijd voor vrijmaken? We hebben het snel druk. Nou ja, we maken ons druk. Met ons werk, onze carrière, onze status. Maar maken we ruimte, maken we tijd vrij, voor God, voor de ontmoeting met Hem, voor Zijn koninkrijk?
En maken we ruimte voor elkaar en voor anderen? Zien we elkaar? Zien we naar elkaar om?

Abraham heeft ruimte gemaakt. We kijken nog één keer naar het schilderij van Chagall.


Links komt Sara aanlopen met nog meer eten. Ja, Abraham had tegen z’n gasten gezegd (vers 5) dat hij ‘iets te eten zou brengen’. Nou, dat ‘iets’ was overvloedig veel. Ik bedoel: drie schepel meel, dat is omgerekend ruim 20 kilo! Dat wordt wel heel veel brood. Stapels! En boter en melk erbij, in de woestijn zijn die zo kostbaar als wijn. En ook nog eens een kalf. Voor drie personen voldoet heus ook wel een geit of lam, maar nee: Abraham laat een kalf slachten en bereiden. Zulk mals rundvlees at je toentertijd alleen bij echte festiviteiten. Het doet denken aan de Gelijkenis van de Verloren Zoon, als het gemeste kalf wordt bereid als die zoon teruggekeerd is, eindelijk thuis is, en het daarom feest is. Zo komt hier de hemelse Vader bij zijn kinderen Abraham en Sara thuis.

Om niet alleen te ontvangen, maar juist ook te geven. Op het schilderij zien we de rechterpersoon aan tafel, God dus, een schaal eten voor zich houden. Hij lijkt het wel te wiegen als een kindje. Veelzeggend. Want God komt juist ook voor Sara. Hij belooft dat ze over een jaar een zoon zal hebben.
Maar Sara kan het niet geloven. Ze vindt het letterlijk een lachertje. Ook zij is oud. Voorbij de overgang. Letterlijk staat er: ‘Het gaat bij haar niet meer naar de wijze der vrouwen.’ Oftewel: ze menstrueert niet meer. Zelf schampert ze in zichzelf (en ook nu vertaal ik maar even letterlijk): ‘Zal ik nog liefdesgenot hebben, nu ik oud geworden ben en ook mijn man oud is?’ Met andere worden: ‘Abraham en ik hebben geen gemeenschap meer. Ik ben verwelkt. Versleten.’
God zelf vertolkt het veel vriendelijker: ‘Waarom vraagt ze zich af of ze geen kind meer zal krijgen.’ Nee, God bestraft Sara niet. Hij peilt haar verdriet, haar niet kunnen geloven. Maar Hij tilt het wel op een hoger plan, op zíjn plan, als Hij zegt: ‘Is ook maar iets voor de HEER onmogelijk?’

Het is een retorische vraag. Het antwoord zit er al in: nee, voor de HEER is niets onmogelijk. En nu snap ik dat rood van Chagalls schilderij nog meer. Het is het rood van de liefde. Van Gods liefde. Die zijn mensenkinderen niet loslaat, niet vergeet. Dat is toch de rode draad door heel de Bijbel? Waar mensen stuklopen, waar hun weg ten einde lijkt, geen nakomelingen komen, – bij Abraham en Sara, bij Izaäk en Rebekka, bij Jakob en Rachel, enz. enz. – daar is er toch uitkomst, vervult God zijn belofte. Want zou ook maar iets voor de HEER onmogelijk zijn?
En weet je, Hij is niet veranderd! Misschien moeten we daarom deze woorden vandaag op een kaartje schrijven en op ons nachtkastje of bureau neerleggen, of voorin onze bijbel of liedboek doen: ‘Zou voor de HEER iets onmogelijk zijn?’ En het antwoord weet je, toch? Of zoals Jezus het zei: Wat voor de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Dus we moeten niet naar onze onmogelijkheden kijken, naar de omstandigheden, wat wij voor mogelijk kunnen houden, maar rekenen met wat God kan doen.

Chagall heeft dit subtiel bovenaan het schilderij weergegeven.


Je ziet daar een mensje op een kameel. Tekenend voor de tocht van Abraham, voor die van ieder mensenkind over deze aarde. Maar daarnaast zie je een grote hand, uit de hemel. Een hand die wenkt, die leidt, die een boompje laat groeien. Dat correspondeert ook met de boom links, onder Sara op het hele schilderij: teken voor de vruchtbaarheid, die haar ten deel zal vallen. Door de Here God die zijn beloften houdt en vervult.
Die hand zegt mij ook, met de woorden van een oud lied: ‘Er is een God die zorgt’. Een God, voor wie niets te wonderlijk is. Dus, zoals ik ergens las: ‘Zeg niet tegen God hoe groot je probleem is, maar zeg tegen je probleem hoe groot God is!’

Lof zij U, Vader, Zoon en Heilige Geest, van u aan tot in eeuwigheid. Amen

zingen (met combo)         Lied 388 ‘Voor ieder van ons een plaats aan de tafel’

dankgebed en voorbeden         

zingen   Lied 416 ‘Ga met God en Hij zal met je zijn’

zegen