zingen           Psalm 133:1,3

stil gebed

votum en groet

openingstekst        ‘Dankzij Christus hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader. Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God.’ (Efeze 2:18-19)

zingen (met combo)          Opwekking 194 ‘U maakt ons één’

lezing gebod                       uit Kolossenzen 3 (12-17)

zingen      Psalm 86:4

gebed om de verlichting met de Heilige Geest       

zingen (met combo)           Opwekking 733 ‘Tienduizend redenen’

kindermoment

Ik heb een puzzel meegenomen. Een legpuzzel. Wie puzzelt er wel eens? Hoeveel stukjes? Deze heeft er ook aardig wat. Kijk maar…
Wat stelt deze puzzel voor? Allemaal dieren. ‘Tiere Europa’s’. Dat is Duits en dat betekent de dieren van Europa.
Maar wat is er aan de hand met die puzzel? Er ontbreekt een aantal stukjes! Uit het midden. Precies Nederland op die landkaart. Nou ja! En hier dat wilde zwijn, dat heeft geen kop meer. Dat geldt ook voor de vogel links. En dat rendier heeft een gat in z’n rug en die vos heeft geen kop meer. Vijf stukjes foetsie!! Waar zouden ze zijn? Wie wil mij helpen zoeken?
Goed zo. En nu moeten ze natuurlijk nog in de puzzel. Perfect!
Weet je, ik dacht: als kerk, als gemeente lijken we ook op zo’n legpuzzel. Allemaal verschillende stukjes. Allemaal verschillende mensen. Maar één zo’n stukje is nog geen legpuzzel. Nee, met elkaar wordt het een legpuzzel. En er kan geen stukje gemist worden. Nou, zo is één iemand in de kerk, nog geen kerk, nog geen gemeente. Met elkaar, hoe verschillend ook. En niemand kan gemist worden. Als je nu iemand mist, iemand die al een tijdje niet meer komt, niet meer in de kerk, niet meer in de kindernevendienst, of niet meer op de club van de kerk, dan moet je zo iemand gewoon opzoeken (net als we net met die puzzelstukjes deden) en zeggen: ‘We missen je! Kom je weer?’ Net als Jezus ook mensen opzocht, iedereen erbij wilde hebben. Want pas met elkaar is het een legpuzzel, pas met elkaar zijn we die gemeente, zijn we Gods gezin. Daar hoor jij en u ook helemaal bij!!

schriftlezing            1 Korinthe 12:12-27

zingen           Gezang 308:1,2

verkondiging    Thema: Gods gezin

Gemeente van Jezus Christus,

Van de week vertelde een vader mij over z’n twee zonen, hoe ontzettend verschillend ze zijn. De één is een flapuit, kan praten als Brugman en is een echte sfeermaker. De ander is veel ingetogener, laat niet zo snel het achterste van z’n tong zien, maar is zo zorgzaam.
Ja, hoe verschillend kunnen gezinsleden zijn, broers en zussen. Qua uiterlijk, maar ook in karakter en talenten. Als ik mijn eigen broer gisteren bezig zie met dat poppentheater – zo knap! – en waarbij hij ook al die poppen en dat hele decor zelf gemaakt heeft, dan denk ik: eh, déze broer heeft twee linkerhanden en moet het vooral van z’n mond hebben. En een beetje schrijven… Maar hij, en ook mijn andere broer, kan maken wat zijn ogen zien… En toch zijn we broers. We hebben dezelfde bloedband. We horen bij elkaar, net als mijn zus, met wie ik meer gelijkenis heb. Maar hoe verschillend ook, we horen bij dat ene gezin, bij diezelfde vader en moeder…

Komend seizoen denken we na over Góds gezin. Wat zo mag je de kerk, de gemeente, noemen. Broeders en zusters, kinderen van die ene Vader. Ja, die kunnen ook behoorlijk verschillend zijn. In leeftijd, achtergrond, opleiding, werk, karakter, geloofsbeleving…
Maar net zoals je je broer, je zus, niet zelf hebt uitgekozen – die kreeg je en zij kregen jou – zo is het in de kerk ten diepste ook. Je broeders en zusters, je medegemeenteleden, heb je niet uitgekozen. Ze zijn er. Ze zijn je gegeven. En jij aan hen. Samen dat ene gezin van God. Hoe verschillend de leden daarin ook zijn, toch hebben ze allemaal dezelfde bloedband. De diepste bloedband die er is: verbonden door het bloed van Christus. En daarom één.
Of zoals Paulus dat schrijft in vers 13: ‘Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daarodoor één lichaam geworden, wij zijn allen van één Geest doordrenkt.’ Dat is de Geest van Christus. In zijn naam zijn we gedoopt, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Allemaal in diezelfde naam. Allemaal op zijn naam gezet, niet meer van onszelf, maar eigendom van Hem. ‘U maakt ons één, U bracht ons tezamen (…) Iedereen zal deel zijn van uw gezin’, zongen we vanmorgen niet voor niets.

Paulus gebruikt in ons tekstgedeelte een nog sterker beeld voor die eenheid: dat van het lichaam. Een gezin bestaat uit individuen, maar een lichaam is echt één, waarbij alle lichaamsdelen hecht verbonden zijn.
Nu was het lichaam in Paulus’ dagen een bekend beeld, een vaak gebruikte metafoor. Men gebruikte die graag voor een stad bijvoorbeeld of voor een Romeins legioen. In het laatste geval waren dan de ogen de spionnen, de armen de soldaten, de benen de genie. Het hoofd was natuurlijk de officier, de bevelhebber. Inderdaad, dat beeld van het lichaam werd dan ook vaak gebruikt om duidelijk te maken wat de rangorde, de hiërarchie, was en dat iedereen tevreden moest zijn met de plek waar hij of zij gesteld was.
Paulus neemt dat bekende beeld van het lichaam dus over, maar met een hele andere bedoeling. Hij benadrukt juist dat alle lichaamsdelen, zelfs de kleinste en minst opvallende, onmisbaar zijn en zeer waardevol. Daarover straks meer.
Maar Paulus doet nog iets anders met dat beeld. Daar begint hij ook mee (vers 12): ‘Een lichaam is een eenheid, die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam.’ Tot zover niets nieuws onder de zon. Zoiets werd ook gezegd over een samenleving, een stad, een Romeins legioen: die bestonden allen uit vele delen en vormden toch een eenheid. Je zou vervolgens verwachten dat Paulus zou zeggen: ‘Zo ook de gemeente.’ Maar dat doet hij niet. Nee, hij schrijft: ‘Zo is het ook met het lichaam van Christus.’ Letterlijk schrijft hij zelfs: ‘Zo ook Christus.’
Er is een diepe eenheid tussen de gemeente en Christus. Nee, ze vallen niet samen. De gemeente ís niet Christus. Jezus Christus is immers Heer. Dat zijn wij niet. Maar we zijn wel zijn lichaam, waarbij – schrijft Paulus elders – Christus het hoofd is. Maar dat is met eerbied niet los verkrijgbaar, net als de rest van het lichaam niet, wil het een levend lichaam zijn. Het hoofd kan niet zonder het lichaam en het lichaam kan niet zonder het hoofd. Dus Christus wil niet zonder zijn gemeente zijn, en wij kunnen niet zonder Hem. Zo nauw verbonden, zo één. Daar eindigt Paulus ons tekstgedeelte ook mee (vers 27): ‘U bent het lichaam van Christus.’ U, jullie. Die gemeente in Korinthe dus. Maar ook u, jij, de gemeente hier in Gouda. Samen ‘lichaam van Christus.’ Hoe verschillend ook. Met elkaar verbonden in zijn lichaam, één in Hem.

Eigenlijk zouden we nu gewoon een tijdje stil moeten zijn om dit tot je door te laten dringen. Waarbij je om je heen kijkt: naast je, voor je, achter je. Al die gemeenteleden samen met jou behorend bij Christus’ lichaam. Ja, ook dat ene gemeentelid, dat je niet zo lekker ligt, met wie je wel eens gebotst bent, die jou wel eens een snauw of een grauw heeft gegeven, met wie je over bepaalde zaken behoorlijk verschilt. Toch, ook deel van dat ene lichaam. Dus in hem of haar zie je een stukje van Christus terug, een ledemaat van zijn lichaam. Een onmisbaar deel, net als dat puzzelstukje bij het kindermoment. Net zoals jij dat zelf bent. Alleen samen vormen we die prachtige legpuzzel. Alleen met elkaar zijn we dat lichaam van Christus. Met die éne bloedband. Bloedbroeders en -zusters zijn we. Die eenheid is er. Het is een gave van de Heilige Geest, de Geest van Christus. In Hem zijn we gedoopt, met Hem zijn we gedrenkt. Maar dan moeten we die eenheid ook bewaren. Het is gave en van daaruit opgave.
En zou dat juist in deze tijd niet bitterhard nodig zijn?! Deze tijd waarin mensen vaak tegenover elkaar staan. Of tegen elkaar worden uitgespeeld, op grond van hun achtergrond, hun ras, hun geloof, hun politieke voorkeur of wat dan ook. De samenleving dreigt daardoor te verbrokkelen.
Zou juist de gemeente dan niet een plek moeten zijn, waar we, hoe verschillend we zijn, elkaar zoeken en vinden in Hem: één in Hem. Of je nu links of rechts georiënteerd bent, hoogopgeleid of meer praktisch geschoold, jong of oud, hetero of homo, je hoort bij dat lichaam, net als die ander. Aan elkaar gegeven. Aan elkaar verbonden. Door die ene bloedband. Niemand kan zonder Zijn genade, zonder zijn vergeving, zonder zijn liefde. Jij niet. De ander niet. In die afhankelijkheid dus één. Dat doorbreekt verbrokkeling en polarisatie.
Ik hoop en bid dat dat in onze gemeente te merken zal zijn. Met elkaar, maar ook door anderen die misschien zomaar de kerk binnenwandelen, of een activiteit het komend seizoen meemaken: ‘Hier ben ik welkom, hier ben ik veilig, hier proef ik iets van een diepe aanvaarding, van een hechte verbondenheid, van Christus zelf.’ Omdat we zijn lichaam zijn, Gods gezin…

Die eenheid betekent geen uniformiteit. Alsof we allemaal hetzelfde moeten zijn, een soort christelijke klonen. Nee, die eenheid blijkt juist in verscheidenheid. Daarom is dat beeld van het lichaam ook zo sterk. Paulus maakt het nog krachtiger door er een soort fabel van te maken, waarbij verschillende lichaamsdelen zelfstandig tot leven komen en een stem krijgen. De voet bijvoorbeeld die zegt: ‘Ik ben geen hand, dus ik hoor niet bij het lichaam.’ Of het oor die tot dezelfde conclusie komt, omdat hij geen oog is. We snappen allemaal dat dat absurd is: het lichaam is niet alleen maar hand of alleen maar oog. Hoe zou het lichaam dan bijvoorbeeld moeten gaan of moeten luisteren of ruiken? Juist door al die verschillende lichaamsdelen met hun eigen functies is het een lichaam. Ze vullen elkaar aan. Ze hebben elkaar nodig.
Nou, zo is het in het lichaam van de gemeente ook. Stel je voor, je bent daarin als een mond: je spreekt graag over het geloof. Je kunt het ook goed onder woorden brengen, zonder het plat te slaan. Ook tegenover mensen die niet of anders geloven. Dan moet je niet verwachten van anderen dat zij dat ook persé kunnen. Het lichaam bestaat immers niet alleen uit een mond. Nee, er zijn ook mensen die lijken meer op de voeten. Die lopen het vuur uit hun sloffen voor anderen, voor de kerk: heel praktisch. En er zijn er die zijn als een hand, een hand waarmee ze helpen, heel concreet, wat hun hand vindt te doen. Of er zijn als een arm, die ze om iemand kunnen heenslaan, die kunnen troosten. Enzovoort.
Allemaal zijn we nodig, met de gaven die we ontvangen hebben, met de persoon, die we zijn, zoals God ons heeft gemaakt en bedoeld. Als we ons maar laten gebruiken in dat lichaam. En niet denken: ach, daar heb je toch de kerkenraad voor, of de dominee, of de kringleiders, de clubleiding, enz. enz.
Nee, iedereen is nodig, mag meedoen. Anders is het zonde. Het is het verschil tussen een gondel en een roeiboot, las ik ergens. Mensen kunnen denken dat de kerk als een gondel is, je weet wel zo’n mooie boot uit Venetië bijvoorbeeld. Daar staat dan één persoon achterop, in een mooi pakkie, en die duwt met z’n lange staak de boot vooruit. De rest zit er in en doet eigenlijk verder niets. Ja, een beetje de toerist uithangen en genieten. Maar de kerk is niet bedoeld als gondel, waarin één of een paar mensen het werk doet en de rest het wel laat gevallen en vooral consumeert. Nee, de kerk is dus een lichaam, waarin ieder lid, ieder mensenkind, mee mag doen, mee moet doen. Daarom is het beeld van een roeiboot veel raker. Iedereen aan de riemen, met zijn of haar gaven.

‘Tja, mooi hoor, dominee, die beelden van die roeiboot en van dat lichaam. Maar als ik eerlijk ben, denk ik: Wat stel ik daarin nou voor? Ik ben oud. Ik sta toch aan de zijlijn  intussen… Of ik ben ziek. Of uitgeteld. Of ik vind het zo moeilijk om te geloven. Ik twijfel zo vaak. Wat kan ik betekenen? Laat het dan maar aan anderen over, die kunnen dat echt beter. Mijn tijd is geweest, of komt misschien nog…’
Pas op een bijbelkring met ouderen, toen we ons tekstgedeelte ook behandelden, hoorde ik vergelijkbare geluiden. Ik heb toen een verhaal voorgelezen over juffrouw Pink:

Juffrouw Pink loopt al maanden met haar hoofd naar beneden. Toen Arie Arm ernaar vroeg, was haar antwoord: ‘Meneer Oog heeft gezegd dat ik nergens voor deug. En hij zal wel gelijk hebben, want hij heeft altijd een goede kijk op de dingen. Ik zou er net zo goed niet kunnen zijn. Waarvoor kan ik nu gebruikt worden? Als ik nu een mond was, dan had ik tenminste een taak. Overal zou ik van Jezus kunnen vertellen. Of was ik maar als Irma Oor dan konden mensen mij hun problemen vertellen. En dan zou ik luisteren. Maar ik ben slechts een pink.’ En moedeloos hangt zij erbij. Totdat…. meneer Oog een vuiltje kreeg binnengewaaid. Toen was Hannie Hand te groot. En Arie Arm te stijf. En Irma Oor was volstrekt machteloos. ‘Ons kleintje’, zei iemand. Maar juffrouw Pink kwam al aangelopen. En handig haalde zij het vuiltje weg. Alsof zij ervoor gemaakt was. Dat was ze ook.

Toen ik het verhaal uitgelezen had, brak er een spontaan applaus uit bij die ouderenbijbelkring. Ze voelden zich aangesproken. Ik hoop dat dat vanmorgen ook zo is. Eh, dat aangesproken zijn dus hè, niet dat applaus…
Laat niemand zich te minderwaardig voelen. Je kunt zomaar nodig zijn. En laat ook niemand op een ander neerkijken. Want je kunt die ander zomaar nodig hebben. Iemand als juffrouw Pink…
Paulus noemt zulke mensen in vers 22 ‘die delen van het lichaam die het zwakst lijken, die zijn het meest noodzakelijk.’ Zwak is hier trouwens geen kwalificatie, maar een typering van die lichaamsdelen die het kwetsbaarst zijn. Neem je hart of je longen of andere inwendige organen. Die zijn op zichzelf niet sterk. Ze zijn teer en kwetsbaar. Daarom zijn ze in het lichaam ook goed beschermd, achter je ribbenkast, diep in je lichaam. Maar ze zijn wel heel belangrijk.
Zo kunnen er in de gemeente ook mensen zijn, die wij misschien voor het oog zwak vinden lijken. Mensen met een beperking. Mensen die ziek zijn. Die op leeftijd gekomen zijn. Maar juist zij kunnen ons zoveel leren over God, over zijn trouw, over zijn liefde.
Ik zal nooit vergeten dat ik bij een concert van Elly en Rikkert was op de Hooge Burch in Zwammerdam, een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. De vreugde die zij uitten, de volstrekte overgave, het kinderlijke vertrouwen. Het raakte me diep.
Of die zieke mevrouw in de gemeente. Nee, ze wordt niet meer beter. Ze weet het. Ze kan ook niet meer naar de kerk. Maar elke zondag luistert ze trouw naar de kerkradio. Ze zingt mee. Ze bidt, voor de gemeente, voor de dominee, voor iedereen hier. En van haar leer ik wat het is om gelovig vol te houden als het leven anders gaat dan je zou willen, om in vertrouwen te leven en uit te zien naar zijn toekomst.
En weet je, juist in hen zie ik iets van Christus, en ben ik zo dankbaar dat ook zulke mensen tot zijn lichaam behoren. Dat hoe verschillend we ook zijn, dat wij daar allemaal bij mogen behoren. Vanuit die verscheidenheid kom ik daarom weer bij de eenheid, bij de Ene. Zoals een lied zegt:

Vlammen zijn er vele,
één is het licht,
licht van Jezus Christus,
vlammen zijn er vele,
één is het licht,
wij zijn één in Christus.

Gaven schonk Hij vele,
één is de Geest,
Geest van Jezus Christus,
gaven schonk Hij vele,
één is de Geest,
wij zijn één in Christus.

Leden zijn er vele,
één is zijn kerk,
wij zijn Christus’ lichaam,
leden zijn er vele,
één is zijn kerk,
wij zijn één in Christus.

Halleluja!

Amen

zingen (met combo)           Op Toonhoogte 375/Nieuwe Liedboek 1005 ‘Zoekend naar licht in het duister’

dankgebed en voorbeden, m.m.v. Marianne en Leonora, een (groot)moeder en een jongere

inzameling van de gaven   Tijdens de collecte zingt en speelt het combo Opwekking 767 ‘Familie’

zingen   Nieuwe Liedboek 416 ‘Ga met God’

zegen