zingen                   Joh. de Heer 446:1,5

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst       ‘Wat in de ogen van de mensen zwak is, heeft God uitgekozen om de sterken te beschamen.’ (1 Korinthe 1:27b)

zingen          Gezang 134:1,2

lezing van het gebod   uit Filippenzen 2:1-11

solo Cantabile       A Hallelujah Christmas

gebed

zingen         kinderlied Hemelhoog 125 ‘Als je veel van iemand houdt’

kindermoment

Ik wil jullie vanmorgen graag een verhaal vertellen. Een vrij verhaal zoals dat heet. Het is niet het kerstverhaal zelf. Dat horen jullie straks op de kindernevendienst, maar het is verhaal een verhaal dat alles met kerst te maken heeft. Luister maar, ik lees het trouwens voor uit een bekende map. Wie weet wie deze map vasthad bij het KerstWandelTheater? Paulus, inderdaad.
Nou, hier komt het verhaal… De engel Gabriël had alle dieren van Israël uitgenodigd voor een vergadering. Daarin moest bepaald worden welke dieren het best Jozef en Maria en de pasgeboren Jezus welkom konden heten in de stal.
De leeuw stond natuurlijk vooraan. Hij is de koning van het dierenrijk, nietwaar? Breed zette hij z’n manen uit, alsof hij zeggen wilde: ‘Ik ben precies het dier dat u zoekt, engel Gabriël. Alles en iedereen die de stal en het kindje Jezus aan zou willen vallen, zou ik in stukken scheuren. ‘Mij te stoer’, dacht de engel.
Toen sloop de vos naar voren. ‘Beste engel’, zei hij, ‘het is voor mij een kleine moeite hier en daar wat honing te stelen, zodat het kindje Jezus daar heerlijk van smullen kan – en een kippenboutje voor z’n vader en moeder is ook al geen probleem…’ En de vos likte met z’n tong over z’n tanden. ‘Mij te link’, dacht de engel.
Toen kwam de pauw tevoorschijn. Z’n veren glansden en hij zette z’n prachtige staart op. ‘Zo zal ik achter Jezus gaan staan,’ zei hij, ‘en de stal zal mooier zijn dan de tempel van Salomo!’ ‘IJdeltuit!’, dacht de engel.
Toen kwamen er nog veel meer dieren: de hond en de kat, de wijze uil en de prachtig zingende nachtegaal. Allemaal probeerden ze de engel Gabriël ervan te overtuigen dat zij de geschiktste en belangrijkste dieren waren om Jozef en Maria en het kindje Jezus in de stal te ontvangen.
Toen ze allemaal hun zegje hadden gedaan, zag de engel ergens opzij een os en een ezel staan. Ze stonden vastgebonden aan een hek. ‘Wat hebben jullie te bieden?’, vroeg de engel. ‘Niets’, zei de ezel, en hij liet droevig z’n oren hangen. ‘Niets’, zei ook de os, ‘wij hebben niets geleerd dan alleen ons in ons lot te schikken. We zouden hooguit af en toe met onze staat wat vliegen weg kunnen jagen…’
‘Jullie moet ik hebben’, zei de engel…
Snap je: je hoeft niet van alles te kunnen, je niet beter te voelen dan een ander om bij Jezus te komen, om bij Hem te horen. Je mag komen zoals je bent. Jij en u en ik.
Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing 1       Lukas 2:1-7

zingen         Zingende Gezegend 114:1 (melodie: Gezang 66 Lofzang van Maria)

schriftlezing 2       Lukas 2:8-14

zingen         Taizé Gloria, Gloria (canon)

schriftlezing 3       Lukas 2:15-20 uit de NBV

zingen                   Zingende Gezegend 114: 2 en 5

tekstlezing   ‘Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’ (Lukas 2:12)

verkondiging         Thema: ‘Kwetsbaar’

Gemeente van Jezus Christus,

Kwetsbaar, dat waren de boeren ook in El Garzal, een klein dorpje in de jungle in Colombia. Het vruchtbare stuk grond waar ze wonen en werken, deelden ze ooit met de drugsbaron Barreto, een man die samenwerkte met de beruchte Pablo Escobar. Op een dag claimde die Barreto het hele stuk land voor zichzelf en hij gaf de boeren van El Garzal een paar maanden: ‘Als jullie dan niet weg zijn, zal de rivier jullie lichamen meenemen.’
De boeren zijn ook christen. Ze hielden zich vast aan Jezus’ uitspraak uit de Bergrede: ‘Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten.’ Ze kozen ervoor om niet weg te gaan, ondanks het gruwelijke dreigement. Nee, ze kozen voor de zachtmoedigheid, zonder naar de wapens te grijpen. Ze kozen voor Jezus’ weg van vergeving en geweldloosheid. Eigenlijk zo weerloos, zo kwetsbaar. Uiteindelijk koos die drugsbaron eieren voor z’n geld…

Kwetsbaarheid. Draait het daar niet om bij kerst? Dat God zelf zich kwetsbaar opstelt. Dat Hij zelf kwetsbaar wordt. Zo kwetsbaar als een pasgeboren baby. In deze wereld vol geweld en dreiging, in deze duistere wereld, wordt een kind geboren. Dat is Gods antwoord op dat geweld, op die duisternis. Zoals ik ergens las: ‘Geen hemelse bulldozer die met één beweging alle ellende aan de kant schuift. Geen hemelse legermacht die met grof geschut orde op zaken stelt. Geen hemelse krachtpatser die wel even zal zeggen hoe het moet. Het antwoord op het geweld in de wereld is niet ander geweld, maar kwetsbaarheid, liefde. Het antwoord op dreunende laarzen is een baby.’
God komt als een pasgeboren kind: ‘Heilig kind, hulp’loos kind’. Weerlozer kan niet. Kwetsbaarder kan niet.

Dat hoor je ook helemaal terug in onze tekst, de boodschap van de engel aan de herders: ‘Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’ Dat teken is hier meer dan een aanwijzing voor de herders of een bewijs van betrouwbaarheid. Het gaat immers om ‘hét teken’! Oftewel: het christelijke teken voor de komst van God in deze wereld, voor zijn werking. Dat teken zijn dus niet de engelen zelf, hemelse boodschappers in hun heerlijke verschijning. Het is ook niet één of ander spectaculair wonder. Of een bijzondere plek in Jeruzalem, de heilige stad. Nee, het is een pasgeboren kind – kwetsbaarder kan niet – dat in doeken gewikkeld in een voederbak ligt. In doeken gewikkeld, oftewel heel gewoon – ‘Hij kwam bij ons heel gewoon.’ Het was namelijk toen de gewoonte om pasgeboren kinderen strak in te bakeren: goed voor de houding, de rust en een bescherming tegen de kou en irritante insecten. Heel gewoon dus. Zo menselijk als het maar zijn kan. Maar z’n wieg is allesbehalve gewoon. Dat is immers een voederbak.

Ik weet nog goed toen de Nieuwe Bijbelvertaling uitkwam, alweer 13 jaar geleden. Zoals bij alle vernieuwingen in de kerk was er ook toen kritiek. Eén van de punten was: ‘Waar is ‘de kribbe’ gebleven? Waarom hebben ze dat met ‘voederbak’ vertaald? Iedereen heeft het bij het kerstverhaal toch over een kribbe? Hoewel kerstliederen zingen daar niet van?!’
Ik snap dat soort sentimenten natuurlijk best, maar een kribbe ís gewoon een voederbak. En daar is Jezus ingelegd, omdat er niets anders voorhanden was. Misschien denken we dat een kribbe een soort houten wiegje, speciaal voor Jezus, is, maar het was een bak waar dieren hun eten uitslobberden, een trog dus. Jezus’ wieg is dus letterlijk bij de beesten af!
En waarom komt Hij daarin te liggen? Vers 7: ‘omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.’ Je kunt ook vertalen: ‘Omdat hun plaats niet was in de herberg.’ De herberg was geen plaats voor Jozef en Maria én hun toekomstige kind Jezus. Die plaats moest zijn waar de dieren huisden. Dat Griekse woord dat hier voor ‘herberg’ of ‘nachtverblijf’ gebruikt wordt, betekent elders trouwens ‘bovenzaal.’ In veel huizen was het bovenste deel van het huis voor de gezinsleden, en het onderste deel voor de dieren en de slaven. En dáár komen Jozef en Maria terecht. Daar wordt Jezus geboren en daar is die voederbak de enige mogelijkheid tot een provisorisch bedje voor hem. Als noodoplossing dus.
En dát noemt de engel dus hét teken. Oftewel vol be-teken-is… Of zou je het een antiteken moeten noemen? Een kind, hét kind, in een voerbak?!?! Zo armoedig, zo vernederend, zo weerloos, zo kwetsbaar.

Zo tegengesteld aan keizer Augustus waar de kerstgeschiedenis mee begint. Gaius Octavianus was zijn oorspronkelijke naam. In 31 voor Christus kwam hij aan de macht en vier jaar later maakte hij van de Republiek een keizerrijk. Van de Romeinse senaat kreeg hij daarbij een nieuwe titel die vanaf toen de keizers moest sieren: Augustus. Oftewel de ‘Verhevene; de aanbidding waardige.’ Hij werd als een god beschouwd en een inscriptie noemt hem ‘Goddelijke Caesar Augustus, zoon van god, bevelhebber van land en zee, weldoener en bevrijder van de hele wereld.’ Maar hij wil meer dan zulke inscripties en loftuitingen. Hij wil z’n grote macht meten middels een volkstelling: hoeveel onderdanen heeft hij én wat levert dit het Rijk aan belastinginkomsten op? Ja, dit is de wereld van meer, hoger, groter. De wereld van de macht, van de politiek, van de economie. Dat wat de voorpagina haalt, waar de camera’s bij snorren, waar eindeloos over getweet wordt. Het is onze wereld van hogerop, van aanzien en status.
Maar de engel wijst op iets heel anders, op Iemand anders: een kind in een voerbak. Dat ligt daar maar en kijkt ons aan, van onderop. Zo weerloos. Zo  kwetsbaar. ‘Maar’, verduidelijkt de engel, ‘juist Hij is wel de Redder, de Messias, de Heer. ‘Kurios’ staat er bij dat laatste in het Grieks. ‘Toevallig’ ook de titel die aan Augustus was toebedacht: de vergoddelijkte keizer, de machtigste man op aarde. Maar er is maar één echte Kurios, bedoelt de engel, één werkelijke Heer en Redder. Die zit niet op een troon, die knipt niet met z’n vingers, die snauwt z’n bevelen niet. Nee, die ligt in een voerbak. Die plek kiest God: tussen de beesten en de slaven. Of zoals Paulus zo treffend schrijft in Filippenzen 2 als zijn versie van het kerstevangelie – nee, het was echt niet zo vreemd om ook Paulus een prominente rol te geven in het KerstWandelTheater; hij schrijft daar in zijn brieven weliswaar kort over, maar zo diep en zo raak! – in 1 Timoteüs 3 hoorden we in de kerstnachtdienst, maar dus ook in Filippenzen 2: ‘Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens.’ Al in dat beesten- en slavenverblijf onder het nachtverblijf wordt dit zichtbaar. Vanaf het prilste begin neemt Jezus die gestalte aan, als een kwetsbaar kind in een armoedige voerbak. Hij daalt af in onze armoede, in onze duisternis, in onze schuld. Jezus daalt er in af en neemt het op zich. Iemand noemde die kribbe het eerste altaar, waarop Jezus zich begint te offeren. Voor alles wat wij misdaan hebben. Zijn kruis is uit hetzelfde hout gesneden…
Ja, dat is ook de confronterende kant van kerst. Die maakt ons klein: ‘Ik kniel voor uwe kribbe neer.’ Daar blijf je dan toch ook niet bij staan?! Dan ga je door de knieën. Dan buig je je hoofd. Uit ootmoed. Maar ook uit aanbidding: ‘Lieve Here Jezus, dat U dit voor mij hebt gedaan! Dat U zo ver bent gegaan. Dat U zo mijn redder, mijn Heer, hebt willen worden: zo nederig, zo klein, zo kwetsbaar! Ik kan er niet over uit!!’
Augustinus zei ooit: ‘Hier is God al zo nederig. En hier kunnen wij het leren.’ Met andere woorden: als God zo nederig wordt, in die voerbak, in dat kwetsbare kind Jezus, dan zullen wij toch niet hoogmoedig zijn?!
Nederig, kwetsbaar. Dat is niet makkelijk. Dat vind ik zelf ook niet makkelijk. Natuurlijk ben ik liever de gevierde dominee, die het graag goed weet en het mooi kan vertellen. Maar weet u: diep van binnen zit hier een kwetsbaar, onzeker mens, die het regelmatig juist helemaal niet meer weet, die met z’n mond vol tanden staat als er verschrikkelijke dingen gebeuren, die worstelt met aanvechtingen en verleidingen.
Vindt u het moeilijk om kwetsbaar te zijn over dat wat niet goed gaat, wat pijn doet, waar u vragen bij heeft? En jij, durf jij kwetsbaar te zijn, als het over je moeiten gaat, over je worstelingen, over waar je tegenaan loopt?
Weet  je: juist op Kerst zien we Gods nederigheid, zijn kwetsbaarheid. Daar mogen wij, daar kunnen wij het leren.
En eigenlijk maakt dat ons veel echtere en dus ook veel mooiere mensen, gemeente. Veel mooier dan die nepwereld die vaak getoond wordt, op de sociale media, in de bladen, op televisie. Daar is het zo opgepoetst, gefotoshopt, opgepimpt. En laten we wel wezen: voor je het weet, doe je er ook in mee, of voel je je er juist alleen maar minder door, omdat jij er niet aan kunt tippen. Maar kerst zet ons stil. Laat ons zien dat kwetsbaarheid zoveel mooier, zoveel echter, zoveel liefdevoller is. Juist in dat Kind. In z’n nederigheid, in z’n kwetsbaarheid. Juist daar vinden we God.
Zoals Leonard Cohen ooit zo mooi zong: ‘There’s a crack in everything. That’s how the light gets in – er is een barst in alles, dat is hoe het licht naar binnenkomt.’ Juist door de barsten in het leven, kan het licht naar binnen. Niet als we ons een harnas aanmeten, als we ons beter voordoen dan we zijn, als we hoogmoedig blijven; dan kan het licht niet naar binnen: zijn licht, het licht van het kwetsbare kerstkind. Die zich immers ook helemaal niets verbeeldt, maar juist de nederigste plaats opzoekt, weerloos wordt als een pasgeborene.
Juist door eerlijk te zijn over die barsten, over onze gebrokenheid, over onze littekens, kan het licht naar binnen. Dat maakt ons zoveel echter, zoveel mooier, zo nabijer ook voor anderen.
Ik las in dit verband ergens over een prachtig Japans gebruik. Het heet Kintsugi. Dat is een hele oude gewoonte om gebroken aardewerk niet weg te gooien, maar te lijmen met gouden lijm. Een object wordt daardoor waardevoller, in plaats van klaar voor de prullenbak. Hoe bijzonder. En ook hoe veelzeggend! Gebrokenheid wordt dan niet iets waar je je voor moet verbergen, maar als iets dat juist waardevol is, en wat gezien mag worden, net als die gouden barsten in dat Japanse aardewerk. Hoeveel gouden lijnen zouden er dan in uw leven te zien zijn, en in jouw leven? Wat zou het zijn als we zo naar elkaar en naar onszelf konden kijken! Natuurlijk: gebrokenheid, barsten, littekens zijn niet fijn. Maar juist daardoor kan het licht van God naar binnen en kan zijn gouden licht weer naar buiten stralen! Weet u waar ik dat ook zag? Bij het KerstWandelTheater. Daar was een pianist. Hij was blind. Ze moesten hem aan de hand naar z’n piano geleiden. Visueel gehandicapt, met alle gevolgen van dien. Maar dan die grote glimlach op z’n gezicht! Goud was het! De prachtige, swingende muziek die hij uit z’n piano toverde: zo muzikaal, zo meeslepend, zo Heerlijk (en denk dat ‘Heer’ in ‘heerlijk’ maar met een hoofdletter!)
Zo kwam het licht door de barsten. Durven wij zelf zo ook kwetsbaar te zijn? Op het kerstfeest, en de dagen erna. Ook als je bijvoorbeeld een conflict met iemand hebt. Dan niet direct met gelijke munt terugbetalen, maar durven zeggen: ‘Ik heb er nog eens over nagedacht, maar ik heb dat en dat niet goed gezegd.’ Op die manier stel je je kwetsbaar op. En heel vaak zal die ander dan ook zulke dingen gaan zeggen. Het helpt niet door de schuld alleen maar bij de ander te gaan leggen en dingen te roepen als: ‘Jij doet ook altijd zo naar.’ Nee, kwetsbaarheid roept kwetsbaarheid op. Dat bleek ook in Colombia met die boeren, die toch bleven. Niet met gewapend verzet, maar zachtmoedig en kwetsbaar.

Hoe kun je kwetsbaar zijn? En nederig? Door naar dat kribbekind te kijken, hoe God zelf daar kwetsbaar en nederig is. Zoals André Troost dichtte:

Kind, klein kribbekind
ster
onooglijk
onhoorbaar
kwetsbaar
mens
onder de mensen.

Minste van allen
meesterlijk
meer dan het gewone
gaf Gij weg –
liefde delend
schonk Gij geloof
wekte Gij hoop
op een rijk van vrede.

Kind, klein kribbekind
minste van allen
ster
die nooit verdwijnt –
nog altijd schijnt
uw hemel
op aarde.

Amen

zingen         Gezang 141:1,2

solo Cantorij Cantabile   Cantique de Noël

Miep van Leeuwen, met verlof uit Siera Leone, brengt groeten over

gedenken overledene

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen ‘Ere zij God’

zegen

zingen (als ‘gezongen amen’)   Gezang 456:3