aanvangslied         Psalm 138:1

stil gebed

votum          en groet    

aanvangstekst       ‘Keer U tot ons, HEER – hoe lang nog? Ontferm U over uw dienaren.’ (Psalm 90:13)

zingen          Gezang 313:1,5,6

gebod          De Tien Woorden als smeking uit het Dienstboek

zingen          Psalm 25:2

gebed om verlichting met de Heilige Geest

zingen          kinderlied ELB 448

kindermoment

Wat heb ik hier bij me? Een drankje en een strip pillen. Wie van jullie moet er wel eens een drankje? Of pillen slikken? Vinden jullie dat lekker? Smaakt zo’n drankje lekker, en die pillen? Meestal niet hè… Maar moet je ze daarom maar niet gebruiken, zo’n drankje of die pillen? Toch wel. Waarom? Om beter te worden… Weet je, soms kunnen er ook in je leven vervelende en nare dingen gebeuren. Dat je denkt: Waar is dit goed voor? En toch moet je er doorheen. En weet je, achteraf denk je: eigenlijk was het toch goed, heeft het me geholpen, ben ik er sterker door geworden. En vooral: ik heb gemerkt dat de Here God me hielp, dat Hij dicht bij me was, dat m’n geloof in Hem groeide.
Zulke mensen kom je ook in de Bijbel tegen. Denk maar aan Jozef. Wat moest hij allemaal niet meemaken? Door z’n broers in een put gegooid. Naar Egypte als slaaf. Daar weer in de gevangenis: één grote bittere pil, zou je kunnen zeggen. Maar uiteindelijk komt hij daardoor z’n broers weer tegen, redt hen en alle anderen van de hongersnood en komt het helemaal goed. En zo zijn er nog veel meer verhalen in de Bijbel en vandaag de dag bij mensen, misschien ook wel bij jezelf of ga je het nog meemaken. Dat je door moeilijke momenten heengaat, helemaal niet fijn, maar dat je achteraf zegt: ‘Ja, het leek een bittere pil, maar het heeft me toch dichter bij God gebracht en dat zal ik nooit vergeten!’ Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezingen      Job 1:6-22

zingen          Gezang 489:1,3,5,6

verkondiging        

Gemeente van Jezus Christus,

In de aangrijpende novelle Drie rode rozen vertelt Abel J. Herzberg over Salomon Zeitscheck. Salomon heeft de oorlog overleefd, maar is daarin zo ongeveer alles kwijtgeraakt: z’n kinderen werden weggevoerd naar een kamp en kwamen nooit meer terug. Met z’n vrouw dook hij zelf onder, maar tijdens die onderduik overleed zij. En ook z’n zaak, een goedlopende kleermakerij, werd in de oorlog door een ander ingepikt.
Salomon huurt na de oorlog ergens een pension en trekt zich terug in eenzaamheid. Daar begint hij te lezen in het Bijbelboek Job. Hier is iemand waar hij zich in herkent. Ook Job is immers alles kwijtgeraakt en worstelt daarin met God, roept God zelfs ter verantwoording. Bij Wie moet je anders zijn: God heerst toch over alles en iedereen?! Salomon leest het boek Job in één adem uit. Maar gaandeweg komt er meer dan alleen die herkenning. Salomon is diep teleurgesteld dat Job uiteindelijk zwicht en dat proces niet heeft doorgezet: ‘Ik kan je duldzaamheid niet verdragen. Er moet recht worden gesproken tussen jou en God, en ik, een waardeloze, sta aan jouw kant.’
Salomon schrijft dit in een brief aan Job. Meer dan één trouwens. Het zijn indringende en niets achterhoudende brieven. Maar er komt geen antwoord.
Dan besluit Salomon zelf zo’n proces tegen God op te zetten. God moet zich maar verdedigen tegen al het leed dat zovelen getroffen heeft. Vooral het verlies van kinderen snijdt zo diep. Salomon heeft voor dat proces getuigen nodig. Hij zoekt die onder z’n volksgenoten. Maar iedereen weigert, om allerlei redenen.
Salomon is diep teleurgesteld, maar begint dan zelf ook te twijfelen. Was zijn idee van dat proces wel juist? Als wij zijn voortgekomen uit Gods hand en God in ons leeft, moeten we dan eigenlijk niet bij onszelf zijn? Salomon is eigenlijk continue met zichzelf in conclaaf. Z’n andere ik, ‘Zeitscheck’ genoemd, naar zijn achternaam, is een cynicus pur sang. Als Salomon aankomt met het blaadje van de dagkalender van die dag, waarop staat Liefde heelt alles, zegt Zeitscheck: ‘Weet je iets dat nog banaler is?’ Maar Salomon voelt dat dit z’n laatste dag is en wil zich daar aan vast houden.
En inderdaad: Salomon Zeitscheck overlijdt. Er komt niemand op zijn begrafenis. Alleen de koster is aanwezig. Totdat er na verloop van tijd wel iemand verschijnt. Hij vraagt naar het graf van zijn vriend Salomon Zeitscheck. Het is Job. De koster is vervuld van eerbied en ook een beetje in verwachting van een dikke fooi. Als ze bij het graf komen, waar de namen van Salomon, z’n vrouw en z’n nooit begraven kinderen te lezen zijn, zegt Job, meer tot zichzelf dan tot de koster: ‘De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd.’ ‘Amen’, zegt de vrome koster. ‘Dat zou mijn vriend Salomon Zeitscheck niet hebben gezegd’, zegt Job en ineens is hij verdwenen.

Zou u op die woorden van Job ‘amen’ zeggen? En jij? Ook, als je zoveel ontvallen is? Wat je met je eigen handen hebt opgebouwd… Waar je zoveel in geïnvesteerd hebt…: je kinderen, je gezondheid, je relatie. Je…? Het is stuk, gesloopt of heengegaan. En dan zeggen: ‘De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen’? Vormen die woorden van Job – zoals ik ergens las – dan een startblok of een struikelblok?
Ik moest denken aan wat er vele jaren terug in Waddinxveen gebeurde. In korte tijd overleden daar twee kinderen. Twee zoons. De één werd aangereden voor de ogen van zijn vader. De ander verdronk terwijl hij aan het varen was, ergens op een meer, waar opeens noodweer ontstond. De ene vader zei: ‘Als me dit door God is aangedaan, dan hoeft het voor mij niet meer. In zo’n God kan ik niet geloven.’ De andere vader zei: ‘Als God hier niets mee te maken heeft – het is toch geen vreemde die me dit aandoet? – als dit buiten God om gebeurd is, dan hoeft het voor mij niet meer. Dan kan ik niet verder.’
Wie heeft het bij het rechte eind? Zegt u het maar… Of moeten we juist maar niets zeggen? Net als die vrienden van Job zeven dagen lang aanvankelijk ook niets zeiden, maar naast hem zaten, want ze zagen hoe vreselijk hij leed. Daar zijn geen woorden voor. Dat moet je niet willen dichtplamuren met goedbedoelde clichés. Ja, toen had Job meer aan ze, dan toen ze begonnen te praten en met hun verklaringen kwamen…

Maar terug naar hoe dit allemaal begon. In de hemel of all places. Daar vindt een soort troonberaad plaats. Verschillende engelen brengen rapport uit. Ook de gevallen engel, satan, maakt z’n opwachting. Blijkbaar kan hij nog in de hemel verschijnen. God vraagt of hij zijn zwerftochten over aarde ook op zijn knecht Job heeft gelet: ‘Zoals hij is er niemand op aarde: rechtschapen en onberispelijk, ontzag voor God en hij mijdt het kwaad.’ En je hoort de blijdschap, ik zou bijna zeggen: de trots van God erin doorklinken: dit is een mens zoals God die bedoelt! Maar satan – zijn naam betekent ‘aanklager’ – hij komt met een ‘ja maar’: ‘Zou Job werkelijk zonder reden ontzag voor U hebben?’ Satan maakt z’n naam waar. Hij klaagt Job aan, stelt hem in een kwaad daglicht. Dat Job zo godvrezend is, komt omdat hij daar z’n redenen voor heeft: uw bescherming, uw zegeningen, dat het hem zo voor de wind gaat. Als die redenen verdwijnen, is het met z’n godvrezendheid ook gedaan. Dan zal hij U ongetwijfeld vervloeken.’ Letterlijk zegt satan: ‘Dan zal hij U in het aangezicht vaarwel zegenen.’ Zoals wij ook weleens zeggen als we van iemand af willen zijn: ‘ik groet je!’
Maar die cynische vraag van satan is intussen wel de hamvraag waar het boek Job om draait: ‘Zou Job zonder reden zoveel ontzag voor God hebben?’ Of zoals de Naardense Bijbel het vertaalt: ‘Is het ‘om niet’ dat Job godvrezend is?’ De duivel weet het antwoord al: ‘Nee.’ Het is niet om niet. Job is zo gelovig omdat hij ervoor gezegend wordt. Uiteindelijk is dus eigenbelang z’n diepste drijfveer.
Laten we wel wezen: die aanklacht van de duivel is in z’n algemeenheid geen onzin. Hoeveel religies en gelovigen huldigen niet dit principe? De Romeinen noemden het al ‘Do ut des’. Dat is Latijn voor ‘Ik geef, opdat U geeft.’ Ik dien de godheid, ik breng offers, ik doe mijn best, zodat die god mij zegent. En omgekeerd is het vanuit dit principe dan ook zo dat als mij rampspoed treft, zal ik die godheid wel niet genoeg gegeven hebben, niet genoeg gediend hebben. Zo denken die vrienden van Job ook: ‘Job, dat jou nu zoveel ellende overkomt, zal echt je eigen schuld zijn. Dat heb je blijkbaar over jezelf afgeroepen.’
Dit principe, deze gedachte is nog altijd springlevend, gemeente – binnen en buiten de kerk. ‘Karma’ hoor ik vaak genoeg zeggen. Als je iets goeds of juist slechts overkomt, komt dat door je eigen keuzes, door jouw eigen goede of slechte daden en instelling. Of ik hoor iemand zeggen: ‘Ik ben niet bang voor de dood. Ik heb altijd goed geleefd.’ M.a.w.: ‘Ik heb het verdiend. Daar leef ik ook voor: voor die beloning.’ Dus geen ‘om niet’…
En ook het zgn. ‘welvaartsevangelie’ heeft ten diepste met dit principe te maken. Als je God dient, als je maar op een goede wijze gelooft, dan word je gezegend, dan is aardse rijkdom en geluk je deel.
Het klinkt allemaal zo plausibel. Maar is het wel waar? En helpt dit mensen nu echt? De zanger Nick Cave kwam deze week met een nieuw liedje naar buiten.

Daarin verwijst hij al direct in de eerste regel naar het drama dat zich in het gezin Cave afspeelde: z’n 15-jarige zoon die van een klif afviel en aan z’n verwondingen overleed. In het aangrijpende liedje zingt Nick Cave over dat verlies, over z’n immense verdriet. En dan opeens klinkt er een regel: ‘You believe in God, but you get no special dispensation for this belief now.’ Vertaald: ‘Je gelooft in God, maar je krijgt voor dit geloof geen speciale dispensatie.’ Geloven in God betekent niet dat je gevrijwaarheid bent van lijden en leed. Geloven in God betekent niet louter zegeningen en aards geluk. Nick Cave heeft het ondervonden. Net als Job. En wie weet u en jij ook wel…
Dat ‘karma-geloof’, dat ‘welvaartsevangelie’, die ‘vergoedingsleer’ is zo hard, zo genadeloos, zo satanisch dus in feite, want satan zelf suggereert het met z’n vraag, met z’n aanklacht.

God gaat wel in op de uitdagende vraag van satan. God staat toe dat hij met alles wat van Job is mag doen wat hij wil, mits hij Job zelf niet aanraakt, en dan zal blijken of Job God, als hij alles kwijt is, wel of niet vreest, dus letterlijk ‘om niet’. Job zelf weet van deze afspraak in de hemel, in feite een soort ‘weddenschap’ tussen God en de duivel, niets af. Wat hem wel duidelijk wordt, zijn de onheilsberichten die hem bereiken. Hier komt de uitdrukking ‘jobstijding’ vandaan. De één na de andere boodschapper, zelf ternauwernood ontkomen aan de dood, vertelt hem verschrikkelijk nieuws: z’n enorme veestapel die geroofd of verwoest is, z’n personeel dat op wrede wijze van het leven beroofd is en uiteindelijk z’n eigen kinderen die door een woeste storm verongelukt zijn in het huis waar ze feestvierden. Job is geknakt. Letterlijk en figuurlijk, als hij zich neerbuigt, z’n kleren scheurt, zich kaal scheert en zich in het stof neerwerpt: allemaal tekenen van intense rouw. Zal hij nu God vaarwel zeggen? Zoals de Belgische schrijver Louis Paul Boon eens zei: ‘Ik geloof niet in een God, ik geloof in niets. Ik geloof alleen maar in datgene wat ik zelf heb meegemaakt en dat alles was slecht, dóórslecht. Als er een God bestaat, dan is Hij verantwoordelijk voor al dit slechte, voor al dit boosaardige. Dan is Hij zelf boosaardig en heb ik met Hem niets te maken.’ Hier klinkt het vaarwel: beslist en bitter. Zoals er velen meer zijn geweest en nog altijd zijn vanwege de verschrikkingen, het lijden, het verlies dat ze meemaakten. Nood leert niet alleen bidden, maar kan ook doen vloeken…
Job niet. Als hij daar ligt in het stof, zegt hij: ‘Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen en naakt zal ik in haar schoot terugkeren.’ Natuurlijk bedoelt Job niet dat hij teruggaat naar de baarmoeder. Het diepst van de aarde wordt ook wel vergeleken met de moederschoot, moeder aarde. Naakt komt een mens ter wereld en ten diepste gaat hij ook naakt heen, want je kunt niets meenemen. Alles moet je loslaten. En gaat Job verder: ‘De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen.’ Letterlijk zegt Hij: ‘De naam van de HEER zij gezegend.’ Ja, hij zegent de Here God wel, maar niet als afscheidsgroet, maar als lofprijzing, als aanbidding, als belijdenis.
Is het u opgevallen dat Job met geen woord rept over de duivel, als oorzaak van het kwaad dat hem overkomt? Hij spreekt alleen over God die gegeven en genomen heeft. Aan satan wordt hier door Job, maar ook verder nergens in het boek Job – sterker nog: na hoofdstuk 2 lees je daar nergens meer over de duivel – aan satan wordt blijkbaar geen zelfstandig handelen toegekend. Natuurlijk, zoals gezegd: Job wist ook niets van die afspraak, die weddenschap die in de hemel gesloten was. Maar ook daar blijkt dat satan niet verder kan gaan dan God hem toestaat. Wat Job vooral wil, is vasthouden aan de eenheid van God. Niet aan een dualisme, met de duivel als een even sterke tegenmacht van God. Nee, Job gelooft in de Almachtige, die alles in zijn hand heeft. Ook het lijden, ook de verschrikkingen die hem overkomen zijn. Misschien kunt u dat heel moeilijk of eigenlijk helemaal niet meemaken, maar Job kan niet geloven dat God ook niet met het lijden te maken heeft. Anders zou God toch een soort ‘tandeloze tijger’ zijn, en dan zou Job zich pas werkelijk verlaten voelen.
Maar weet u, het belangrijkste is dat Job God niet vaarwel zegt, dat de duivel geen gelijk krijgt. Dat Job ook met al deze verliezen zijn God hooghoudt en aanbidt. Dus echt om niet in God gelooft. Dat wil niet zeggen dat het in die relatie niet kan knetteren. Ik bedoel: het boek Job stopt niet na die belijdenis. Het gaat verder. Job komt ook in een crisis terecht, hij betreurt zijn geboorte, hij klaagt tegenover God, vraagt zich af waarom hem dit overkomt. Daar is ook ruimte voor, gemeente, voor die worstelingen, voor de klachten, voor onze boosheid en verdriet. Als je daarmee maar naar God toegaat. Niet dat je dan een oplossing van al je vragen krijgt. Het lijden en Gods hand daarin blijft een mysterie. Op die eeuwenoude en tegelijk zo actuele ‘Waarom-vraag’ krijg je geen antwoord’, zegt ds. Troost in dat mooie boek ‘Morgen zal het Pasen zijn’, waarin Job ook zo’n grote rol speelt: ‘geen antwoord, maar wel een handwoord.’ En dat is Jezus Christus. Want let op hoe Job het over God heeft. Niet als ‘God’, dat eigenlijk heel algemeen is. God is een soortnaam… Nee, hij heeft het over HERE met allemaal hoofdletters: JHWH in het Hebreeuws. Juist een bijzondere naam, Gods eigennaam. ‘Ik ben die Ik ben’ betekent die. Inderdaad, de Here God is niet na te rekenen. Hij is soeverein. Maar die naam JHWH betekent ook ‘Ik ben erbij.’ Ook in Jobs verschrikkelijke leed is Hij niet ver weg, maar erbij. Zijn zijn handen onder Job. En in Jezus Christus is God zelf dat lijden ingegaan, heeft het gedragen, tot op het bot, tot het bittere einde. Waarom? Ook om niet.
Iemand zei: ‘Eigenlijk lijkt Job op de Here God en de Here God op Job.’ Ze willen elkaar niet kwijt. En dat doen ze ‘om niet’. Niet om er beter van te worden. Niet als een transactie ‘voor wat hoort wat’. Nee, om niet.
Mag ik een persoonlijke vraag stellen? Waarom gelooft u? Waarom zeg je God niet vaarwel? Ik vroeg het van de week aan iemand die ook klap na klap te verwerken kreeg. Dat je denkt: ‘Houdt het dan nooit op?!’ En ik vroeg hem: ‘Zou jij zonder God kunnen?’ ‘Nee!’, zei hij hartgrondig, met de tranen in zijn ogen. ‘Waarom niet?’, vroeg ik. Hij kon het niet zeggen. En ik dacht: misschien is dat ook wel ‘om niet’, dat je er soms geen woorden voor hebt, wie Hij is en voor je betekent.
De Here God houdt van ons, is ons om Christus’ wil genadig, om niet, gratis. Het kost je niets. Je mag het ontvangen. Dan zou het toch de omgekeerde wereld zijn als je vervolgens in God zou geloven juist wel voor iets, voor een beloning, voor zegeningen, voor weet ik wat al niet. Job weet het: Zelfs als ik alles kwijt raak, in m’n nakie sta, dan heb ik nog mijn God, mijn HERE, mijn Verlosser.’

Het kalenderblaadje bij Salomon Zeitscheck vermeldde: ‘liefde heelt alles.’ Hoe cynisch je er ook op kunt reageren, goddank is het zo. Die liefde is belangeloos. Die wil alleen maar geven. Die staat graag rood. Zo is Gods, zo is Christus’ liefde. Voor u, voor jou, voor mij. Onvoorwaardelijk. Om niet. Nee, die liefde dwingt niet. Het wordt je, met eerbied gezegd, niet door de strot geduwd. Je kunt die weigeren. Maar als je voor die liefde gewonnen bent, dan zul je ook van de Here God houden, dan zul je niet zonder Hem kunnen. Dan is het hele leven, met z’n zegeningen en met z’n klappen, een leven van God. Een leven met Hem. En een leven tot Hem. Of zoals een lied zegt:

Ik heb mijn God, dat is genoeg,
ik wens mij niets daarneven.
Veel meer dan ’t meeste, dat ik vroeg,
is mij in Hem gegeven:
mijn hoogste goed, mijn troost in smart,
het enig rustpunt van mijn hart,
mijn eeuwig licht en leven.

Amen

zingen         Gezang 466

dankgebed en voorbede

inzameling van de gaven

slotlied        Psalm 138:4

zegen