zingen         Psalm 43:1

stil gebed

votum en groet            

aanvangstekst        ‘In al hun nood was ook Hijzelf in nood.’ (Jesaja 63:9a)

zingen                   Psalm 43:2,3,4

lezing van het gebod des Heren         Tien Woorden als smeking (uit dienstboek)

zingen                   Evangelische Liedbundel 308:1,3

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kinderlied    Evangelische Liedbundel 435

kindermoment

                                                                                                                               zeeuwse boerin

 

Kijk eens wat ik nu meegenomen heb? Wat is dit? Een pot stroop. Lusten jullie ook stroop? Op je brood? Op een pannenkoek? Nou, deze vind ik dus de lekkerste. Maar ik kon hem al een hele tijd niet vinden in een bepaalde supermarkt. Ik noem de naam niet, maar het was er wel behoorlijk geel…
Waar zou jij de stroop zoeken in de supermarkt, bij welke andere dingen? Bij de zoetigheid toch? Bij de jam, de hagelslag, de appelstroop. Nou, niet in deze supermarkt dus. Ik had de hele winkel al afgezocht. Meer dan één keer. Dan haalde ik hem maar ergens anders, maar wel een stukkie duurder. Toch kon ik me niet voorstellen dat in die ene grote supermarkt ze deze stroop niet hadden. Dus wat doe je dan? Dan vraag je het aan iemand die daar werkt. Een alleraardigste jongen, met zo’n oortje in. Dat zag er heel interessant uit. ‘Kom maar mee, mijnheer’, zei hij, en hij liep met me mee naar de zoetigheid, naar de jam, de hagelslag en de appelstroop. Nou, daar was de stroop dus niet. Dat had ik hem ook wel kunnen vertellen. Hij ging er iemand bij halen. Ik wachtte geduldig. Hij kwam terug, pratend door z’n microfoontje, luisterend door z’n oortje. Volgens z’n collega lag de stroop echt bij de zoetigheid. Niet dus. ‘Weet je wat?’, zei ik, ‘als je nu eens in de computer gaat kijken, dan kun je daar misschien kijken of jullie die stroop sowieso verkopen.’ Dat leek hem wel een goed idee.
Intussen kwam er een gemeentelid aan, iemand die hier ook in de Pauluskerk komt. Nee, ik noem geen namen. Ze zag me een beetje hulpeloos staan. Ik vertelde het verhaal over de stroop, die zo lekker is, maar die hier niet te vinden was. ‘O’, zei ze, ‘volgens mij weet ik waar die staat: bij de bakspullen. Weet u, waar die staan?’ Ja, dat wist ik wel. Er wordt bij ons thuis genoeg gebakken. En ja, hoor daar stond de stroop. Terwijl ik terug liep naar m’n kar, kwam ik die ene jongen van de supermarkt weer tegen. Z’n ogen rolden bijna uit z’n hoofd: ‘U heeft de stroop, waar heeft u die gevonden?’ ‘Bij de bakspullen’, zei ik, ‘dankzij die mevrouw. Alle eer voor haar!’ Ze glimlachte een beetje verlegen.
Waarom vertel ik dit nu? Omdat de kerk misschien soms ook wel op een supermarkt lijkt. Wat is hier veel te ontdekken. Veel te horen. Veel te vinden. Maar soms is het lastig. Dan kom je er zelf niet uit. Dan weet je het niet meer. Gelukkig zijn er dan anderen. Je vader of je moeder. De jufs van de kindernevendienst. De leiding van de clubs. De dominee. Of iemand anders. En die vertelt wat je nodig hebt. Die laat je ontdekken hoe God er voor je is. Hoe je met Hem verder kunt. Hoe heerlijk de liefde van de Here Jezus is. Nog heerlijker dan de zoetste stroop. Ja, want dat is het mooie van de Here God, Hij gebruikt andere mensen om je duidelijk te maken wie Hij is, hoe je Hem kunt vinden, hoe je samen met Hem verder kunt. Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezingen      Exodus 2:23-3:10 en Hebreeën 4:14-16

zingen                   Psalm 72:1,4

tekstlezing       Exodus 3:7,8a ‘De HEER zei: Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, Ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, Ik weet hoe ze lijden.                        Daarom ben Ik afgedaald…’

verkondiging 

Gemeente van Jezus Christus,

Eén van de aangrijpendste recente films is Son of Saul. Deze gaat over Saul, een Hongaarse Jood die dwangarbeid moet verrichten in Auschwitz. Zijn dwangarbeid bestaat uit het begeleiden van mede-Joden de doucheruimte in. Althans, zij denken dat het douches zijn, maar als de deur hermetisch dicht gaat, blijkt het een gaskamer te zijn. De camera volgt de hoofdpersoon dicht op de huid. Hij zegt niets en doet werktuigelijk wat hem opgedragen wordt – wat moet hij anders? Anders kan hij zelf die gaskamer in. Als de genoemde deur dichtgaat, moet hij zo snel mogelijk de achtergebleven kleding weghalen en deze controleren op kostbaarheden. Intussen hoor je vanachter de deur het geschreeuw en het gekerm. Het gaat door merg en been, maar het gezicht van de Hongaarse Jood staat strak. Geen emotie is te zien. Hoe is dat binnenin hem? Uiteindelijk wordt het langzaam stil aan de andere kant van de deur… Het geroep heeft blijkbaar niets uitgehaald…

Over dwangarbeid gesproken… Dat kent Israël in Egypte ook. In Exodus 1 wordt beschreven wat die inhield. Ze moesten steden bouwen en op het land werken. Ze werden afgebeuld en afgeranseld: mishandeld in het kwadraat. En als de farao dan overlijdt, denken ze: ‘Nu komt er hopelijk verlichting, een verandering ten goede.’ Maar er verandert niets. De opvolger heeft hetzelfde terreurbeleid. Het blijft een verschrikking. En de Israëlieten roepen en schreeuwen het uit. Maar liefst vier verschillende woorden gebruikt de Bijbelschrijver hiervoor. In alle toonaarden klinken hun hartverscheurende klachten.
En God? Blijft Hij er onbewogen onder? Zoals die Saul uit die film? Zoals mensen sowieso kunnen zijn: er wordt hen iets verschrikkelijks verteld, ze zien iets ergs gebeuren, ze weten dat het slecht met je gaat, maar het schijnt hen niet te raken, ze willen er geen bemoeienis mee. Is God ook zo?
Soms kun je dat wel eens denken. Als er vandaag de dag geschreeuwd en gekermd wordt. Door Syriërs bij wie de stad omsingeld is, hermetisch afgesloten, en ze worden uitgehongerd. Of die vluchtelingen in hun tentenkamp, in de modder, de grenzen zijn dicht. Ze kunnen geen kant op. Ze roepen het uit: ‘Wie helpt ons? Waar zijn wij welkom?’ Of die kinderen, die vrouwen, die als slaaf moeten werken. Wie maakt een eind aan dit verschrikkelijke onrecht? Wie ziet ons? Wie doet wat? Of als je zelf terechtgekomen bent in de bodemloze put van een depressie of ander psychisch lijden. Of als je zo’n heimwee hebt naar die ene die je ontvallen is. Of als je herstel zo lang duurt, dat je je afvraagt of je ooit weer de oude wordt. Of als het leven je niet heeft gebracht, wat je ervan verwachtte, wat je ervan hoopte. Of… En je roept, misschien wel gesmoord in je kussen, onder je dekens, midden in de nacht. Je hart schreeuwt het uit. Maar hoort God? Of zit Hij bij wijze van spreken in een geluidsdichte ruimte waar onze klachten niet doordringen? Is het net als met dat geschreeuw uit die gaskamer? Het lijkt zinloos, totdat het verstomt.
Zo kan het wel lijken, maar zo is het niet. Ja, God kan ons soms hard laten roepen, en lang. We hoorden vorige week hoe Bartimeüs tot Jezus riep. Niet eventjes, maar langdurig. Uiteindelijk riep hij steeds harder, totdat z’n hoofd rood aanliep, bij wijze van spreken. En zo kan het ons ook vergaan. Dat we voor ons gevoel al zo lang roepen. Zo hard. Maar Hij merkt het wel op. En hoe! Ik zei al: er worden vier verschillende woorden gebruikt voor het roepen van de Israëlieten. Maar er worden ook vier woorden gebruikt voor wat dit met de Here God doet: Hij ziet het, Hij hoort het, Hij gedenkt zijn verbond en Hij weet het.
De Here God ziet het lijden van zijn volk. Hij hoort hun gekerm. Bij Hem is dat echt anders dan het bij ons mensen kan zijn. Ik bedoel: wij kunnen het lijden van anderen zien. Bijvoorbeeld op de televisie. In de krant. Je kunt verhalen horen, via de media, uit iemands eigen mond. En het kan je raken, maar niet veel later ga je toch weer over tot de orde van de dag. ‘Je kunt het immers niet allemaal op je schouders nemen’, zeggen we dan. Maar bij de Here is het anders. Hij trekt het zich juist aan, zegt vers 25 van hoofdstuk 2: ‘Hij trok zich hun lot aan.’ Hij maakt het zich eigen. Het raakt Hem diep.
Het derde woord dat gebruikt wordt, is dat God aan het verbond denkt dat Hij met Abraham, Izaäk en Jakob gesloten heeft. God denkt aan het verbond, die bijzondere relatie die Hij met Israël heeft, vanaf hun stamvader Abraham. Hij had hem en zijn nakomelingen toegezegd dat ze in het beloofde land zouden wonen. Die belofte gaat Hij nu opnieuw waarmaken. Daaraan denken, betrekt God helemaal bij zijn volk. En het vierde woord is dat God weet hoe de Israëlieten lijden. Letterlijk staat er dat God dat ‘kent’. En dat is meer dan alleen verstandelijk er weet van hebben. Kennen is in de Bijbel een relatiewoord. Zoals ze vroeger zeiden: ‘die twee hebben kennis aan elkaar.’ Zo kent God Israël. En zo heeft Hij nu ook weet van hun lijden. Hun lijden is zijn lijden. Kijk, je kunt weten van het lijden van de mensen in Syrië of de Aboriginals in Australië. Je weet er hooguit iets van, maar je kent het niet, van binnenuit dan. Maar als het je geliefde betreft… Zoals pas een man tegen me zei, wiens vrouw ernstig ziek is: ‘Ik heb het er, geloof ik, nog moeilijker mee dan zij.’ Bij een geliefde, een kind, een ouder, heb je er niet alleen weet van, maar deel je erin. Nou, op een ultieme wijze geldt dat voor het kennen van God van het lijden van zijn volk, van zijn mensen. Daar deelt Hij in. Dat raakt Hem tot in z’n diepste vezels, met eerbied gezegd. Als dit zo is, zullen we dan nu in een moment van stilte heel persoonlijk onze klachten, ons leed – of dat van anderen – voor God neerleggen? We doen dat in stilte en als we dat gedaan hebben, blijven we nog even stil, want God zegt: ‘Wees stil en weet dat ik God ben.’

                                                                                                                                                                                 (STILTE)

De HEER zegt: ‘Ik heb gezien hoe ellendig je er aan toe bent, ik heb je jammerklachten gehoord. Ik weet hoe je lijdt.’
En wat is dan de climax? Dat de Here God afdaalt: ‘Daarom ben ik afgedaald.’ Dat God het lijden van zijn volk heeft gezien, Hij zich hun lot aangetrokken heeft, dat doet Hem afdalen. Zo anders trouwens dan die farao van Egypte en hun goden. Die zaten hoog op hun troon, om daar niet vanaf te komen. Ongenaakbaar. Maar de God van Israël, de Vader van Jezus Christus is totaal anders. Die daalt zelf af. ‘Ik bén afgedaald’, zegt Hij. Ja, want Hij verschijnt hier aan Mozes. In een doornstruik nota bene! Hij wordt ook wel ‘Christusdoorn’ genoemd. Veelzeggend, dat God daarin verschijnt. In een doornenstruik, een Christusdoorn. Want als ergens gebleken is hoe diep God afdaalt om bij ons te zijn, om zich over ons te ontfermen, om ons lijden te delen, dan is het in Jezus Christus. Hij bij wie letterlijk de doornen in zijn hoofd werden gedrukt, in de vorm van een gevlochten doornenkroon. De doornen als beeld voor wat het kwaad kan aanrichten, voor wat zonden veroorzaken: zo stekelig, zo pijnlijk, zo kapotmakend. Maar Jezus draagt het. Hij heeft zich het lijden en de oorzaak daarvan als geen ander aangetrokken. Ook het lijden van Israël, waarover we vanmorgen lezen in Exodus, het Joodse volk, waaruit Hij geboren werd.
Iemand die dat onvergetelijk heeft verbeeld, is Marc Chagall:

                                                                                                                           chagall witte kruisiging

De titel van dit schilderij is ‘de witte kruisiging.’ Chagall maakte het in 1938. Centraal zie je de gekruisigde Jezus. Opvallend is de lendendoek. Dat is een Joodse gebedsmantel. Chagall, zelf ook Jood, heeft dus Jezus bewust afgebeeld als een Jood. De taferelen eromheen hebben ook alles met het Joodse volk te maken. Het lijden van het Joodse volk om precies te zijn.
Midden boven zie je Rachel met een paar aartsvaders. Ze treuren. Ik moest direct denken aan die Bijbeltekst dat ‘Rachel zich weigert te laten troosten.’ Is dit tafereel nog uit Bijbelse tijd. De andere afgebeelde voorstellingen zijn juist uit Chagalls tijd, de moderne tijd dus. Links zie je mannen met rode vlaggen er gewapend op uittrekken. Chagall werd geboren in Rusland en heeft aan den lijve ondervonden hoe gewelddadig het communisme kon zijn. Rechts zie je een synagoge in brand staan. Ik zei al: in 1938 kwam dit schilderij klaar. Het is het jaar dat in Duitsland de zgn. Kristallnacht plaatsvond, waarbij vele Joodse eigendommen werden vernield en de openlijke Jodenvervolging begon. Midden links wordt een compleet dorp verwoest: een aangrijpende weergave van de pogroms en de razzia’s. Rechts onderaan zie je een Jood vluchten. Het is de zgn. ‘eeuwige Jood’, die je toen op veel afbeeldingen zag: altijd onderweg, vreemdeling, nergens echt thuis. Ook hier is hij op de vlucht. Hij moet springen over een brandende Thorarol, een verschrikking voor een gelovige Jood, als het Woord van God zo moedwillig verbrand wordt. Kortom: het kruis van Jezus staat te midden van het lijdende Joodse volk. Hij lijdt mee met zijn eigen volk. En met ons.
Daar getuigen ook die prachtige woorden uit de Hebreeënbrief van, die we ook lazen: ‘In Jezus hebben wij een Hogepriester die met onze zwakheden kan meevoelen.’ Letterlijk staat er dat Hij met ons kan meelijden. God is geen verheven God die op ons neerziet en wat meewarig z’n hoofd schudt over ons gestuntel en ons getob of apathisch zich ervan afwendt. Nee, Hij ziet het, hoort het, trekt het zich aan, daalt af. In Christus knielt Hij bij ons neer, streelt onze wang en drukt ons aan zijn hart. Hij voelt mee, lijdt mee, huilt mee. Wat een diepe troost! Besef je dat? Dat als je je verlaten voelt, als je bijkans stikt in je verdriet, als je de wurgende greep van angst en zorgen kent, als je bewogen bent om andermans leed; dat Christus daar bij is? Dat Hij meelijdt? Dat op welke donkere weg je ook komt, dat daar zijn voetstappen staan. Maar niet alleen bij ons, ook bij die mensen uit Syrië, bij die mensen in de gaskamer, bij die verschoppelingen.
Ik las van de week een gedeelte uit dat prachtige boek van prof. V.d. Beek: Jezus Kurios. Ik werd daarin geraakt door een bepaalde passage. Die geef ik graag mee:
‘In deze situaties van machteloosheid is Jezus aanwezig. Hij is daar niet in de eerste plaats aanwezig om de boel te veranderen, maar om erin te delen. Hij is er voor hen die hopeloos zijn, voor hen die zich geen illusies maken. Christus is bij mij om mijn onderdrukte leven te dragen. Hij deelt mijn verdriet en mijn eenzaamheid. Hij is bij mij als een oudere broer, als een moeder… Hij is er als mens en in deze mens is Hij er als God. Hij is er als laatste liefde, laatste gemeenschap, waarbij al het andere gerelativeerd wordt. Hij draagt mijn leven met mijn hopeloze kluwens van schuld. Hij draagt mijn woede die ik in mij voel en Hij draagt mijn depressie en agressie. Hij begeleidt mij op wegen van hoop en Hij is bij mij als ik opnieuw teleurgesteld word in anderen en in mijzelf. Hij is bij mij in de ziekte en het aangezicht van de dood. Hij is bij mij als ik oppervlakkig door het leven ga… Hij verkiest ons leven te delen. Hij maakt van ons geen supermensen, want Hij houdt van gewone mensen. Hij lost de problemen niet op, want Hij vraagt geen perfecte wereld, maar liefde. Hij wil met ons zijn in verlorenheid en ellende. Want Hij is een God van mensen.’
Tot zover prof. V.d. Beek. Wat een troostvolle woorden. Ik zou nu ‘amen’ kunnen zeggen, maar doe dat niet. Er moet nog meer gezegd worden. Dat doet Exodus 3 ook. Want dat afdalen leidde bij God uiteindelijk wel tot de Exodus, tot de bevrijding uit Egypte, tot Pesach, tot Pasen. En Jezus’ afdalen, zijn lijden, voerde Hem tot in de dood aan het kruis. Maar het werd Pasen. Hij leeft. De dood kon hem niet houden, het kwaad kreeg Hem niet kapot. Misschien is dat al te zien aan die brandende doornenstruik bij Mozes. Deze verteert niet. Uiteindelijk gaat Israël niet te gronde daar in Egypte. Zoals ze tot op de dag van vandaag niet te gronde zijn gegaan ondanks alle pogroms, en zelfs niet door die verschrikkelijke Holocaust en alle tegenmachten daarna. Niet omdat zij nu zo goed en sterk zijn. Maar alleen vanwege de trouw van God. Hij gedenkt zijn verbond. En daar mogen ook wij ons aan optrekken! God wil ook niet dat wij ten gronde gaan. Hij wil ons redden, door het vuur heen. Hij heeft Jezus Christus uit de diepte gehaald, opgewekt. En een ieder die aan Hem verbonden is, die niet zonder Hem kan, is met Hem mee opgewekt, heeft het leven, tot in alle eeuwigheid. Maar wat is dan zo bijzonder na Jezus’ opstanding? Dat Hij in zijn handen en voeten en zij nog de littekens draagt. Een zichtbaar teken dat het lijden in Hem gegrift staat en dat Hij met ons mee blijft lijden, ons nabij blijft. Dat geeft moed, ook als de aanvechtingen komen, zo van: ‘Houdt het dan nooit op? Waarom laat God het toe? Komt er nog iets terecht van dat Koninkrijk van God?’ En al die vragen meer. Jan Willem Schulte Nordholt verwoordde dat eens in een aangrijpend gedicht Opstanding, waar ik me zo in herken. En wie weet u en jij ook wel:

Opstanding

Zeggen ze dat Hij is opgestaan
waarom is de wereld dan dezelfde,
lijdt Hij zelf dan nog in al de zijnen,
sterft Hij dagelijks nog duizend doden,
altijd door zoals het immers is?

Weegt het lijden deze korte tijd
ook niet op tegen de heerlijkheid
die eens komen zal, is duizend jaar
als de dag van gisteren, als een droom,

altijd duurt die boze droom nog voort,
roept het bloed van Abel van de aarde,
wordt de stem in Rama weer gehoord,
altijd weer hetzelfde, Rachel weent
om haar kinderen die niet meer zijn.

En daar blijft mijn ongeloof bij staan,
dat ik net als Thomas twijfel,
enkel in zijn wonden Hem herken.

Amen

zingen         Gezang 176

dankgebed en voorbeden

zingen         Gezang 182:6

zegen

zegening van Elisah en Benjamin v.d. Brink