De orde van dienst:

zingen                   Psalm 30:1

stil gebed

votum en groet     

aanvangstekst       ‘HEER, U trok mij uit het dodenrijk omhoog, ik daalde af in het graf, maar U hield mij in leven. Zing voor de HEER, allen
die Hem trouw zijn, loof zijn heilige naam.’ (Psalm 30:4,5)

zingen                    Psalm 30:2,5

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing           1 Korinthe 15:1-22

zingen                   Gezang 317:1

tekstlezing   1 Korinthe 15:19,20 ‘Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenwaardigste mensen die er zijn. Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen.’

verkondiging                   Thema: Over de streep

Gemeente van Jezus Christus,

Dierenverhalen zijn van alle tijden. Aesopus schreef al dierenfabels. La Fontaine deed dat eeuwen later nog eens dunnetjes over. En laten we ook onze eigen Van den Vos Reynaerde niet vergeten. Iemand die tegenwoordig prachtige dierenverhalen schrijft, is Toon Tellegen. Althans, je moet er van houden. Het zijn weliswaar kinderverhalen, maar wel behoorlijk filosofisch. De dieren voeren soms hele vreemde gesprekken of bedenken hele aparte dingen. Waar je dan weer heel lang over kunt denken.
Zo is er het volgende verhaal over de eekhoorn… Hij kwam bij de oever van een rivier en trok daar een streep in het zand. Aan één kant van de streep bleef hij staan. Hij had zich al lang geleden voorgenomen eens zo’n streep te trekken en daar ook niet aan voorbij te gaan. Dan wist hij tenminste waar hij aan toe was. Hij keek nog wel eens naar de andere kant, de andere kant van de streep, en had ook soms het idee dat daar alles anders was, maar daar bleef het bij tot…. tot hij op een morgen plotseling van de overkant van de streep de krekel hoorde roepen: ‘Eekhoorn, eekhoorn, kom eens hier!’ ‘Ach’, zei de eekhoorn, ‘wat jammer nou, je zit aan de verkeerde kant van de streep. Ik kan niet bij je komen.’ ‘Nou, dan eet ik het wel alleen op’, zei de krekel. Na verloop van tijd bedacht de eekhoorn zich, sprong toch naar de overkant, maar… kwam te laat. Het beukennootje – want daar ging het om; toevallig zijn lievelingskostje – dat beukennootje was op. Hij slofte terug naar huis en nam zich voor nooit meer een streep te trekken.

‘Allemaal leuk en aardig, maar wat heeft dit verhaal nu met de Bijbel, met 1 Korinthe 15, met ons hier in de kerk te maken?’ Zou het niet dit zijn, dat er nogal wat mensen zijn die eigenlijk ook zo’n streep trekken. En dan bedoel ik de streep van de dood. Een streep waar ze ook niet overheen willen kijken. ‘Want’, zeggen ze, ‘daar aan die andere kant is er niets meer. Dood is dood. Hier moet je leven. Hier aan deze kant van de streep. En daar alles uit halen. Aan de andere kant van die streep is immers niets…., denken ze. Ja, tot ze straks ontdekken dat er wel iets is, wat zeg ik: alles is. Maar dan is het te laat. Dan hebben ze dat gemist. En dat is nog wel iets anders dan zo’n beukennootje. Nee, dan lopen ze het allermooiste mis. Hadden ze nu toch maar niet die streep getrokken.
Moeite met het leven na die streep. Met het hiernamaals. Sterker nog: met een opstanding van de doden. Een lichamelijke opstanding. Die moeite is echt niet iets van vandaag de dag alleen. Nee, dat is van alle tijden. Ook in de tijd van Paulus waren er die hier niet mee uit de voeten konden. Ook in de christelijke gemeente van Korinthe zijn er volgens vers 12 ‘sommigen die zeggen dat de doden niet zullen opstaan.’
Wat nu precies hun visie hierop is, wordt uit deze korte zin niet duidelijk. Was het voor hen ook: dood is dood, dus ook geen opstanding der doden? Nou, waarschijnlijk lag het bij hen toch wel iets genuanceerder. Waarschijnlijk geloofden deze gemeenteleden dat de opstanding al plaats gevonden had, hier in dit leven. Namelijk op het moment dat ze tot geloof in Christus gekomen waren. Men zag zichzelf, las ik ergens, als mensen die helemaal in het nieuwe leven staan. Ze dachten er te zijn, boven zonde, strijd, dood en verwachting verheven. En daarom ook geen lichamelijke opstanding. Nee, het lichaam was hen slechts omhulsel. En voor zo’n minderwaardig stoffelijk omhulsel was dan ook geen enkele toekomst weggelegd. Dus ook hier een streep. Zelf zullen ze het misschien meer als een stippellijntje gezien hebben, voor Paulus is het een streep. Een streep door de rekening, Gods rekening. En daarom gaat hij er ook op in. En hoe!
Nee, hij zegt niet: ‘Ach, niet erg hoor dat jullie hier een wat afwijkende mening over hebben. Dat moet toch kunnen. Dat moet toch ieder voor zichzelf weten.’ Nee, Paulus stelt het aan de kaak, en echt niet mals! Waarom? Omdat hij voelt dat hier het christelijk geloof in de kern wordt aangetast. Als je dit (de opstanding der doden) loslaat, dan stort het hele gebouw van het geloof in. Dat gaat Paulus vervolgens dan ook aantonen. En je kunt daaraan merken dat hij zijn opleiding bij de rabbijnen genoten heeft. Als een volleerd rabbijn redeneert Paulus verzen lang wat de consequenties eigenlijk zijn van deze streepvisie zeg maar.
In vers 13 begint Paulus die redenatie op te zetten: ‘Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt.’ ‘Nou, beste Paulus, zo hadden die Korinthiërs dat toch niet gezegd?’ Nee, maar voor Paulus is dit wel de consequentie. Want als er geen opstanding van de doden is, hoe kan dan Jezus zelf opgestaan zijn? Of anders en beter gezegd: juist de opstanding van Jezus houdt onherroepelijk de opstanding van alle doden eens in! Laat je het ene los, dan moet je ook het andere wel loslaten.
Ja, en als dat dan zo is: dat Christus zelf niet is opgewekt, bedenk dan eens wat dat zou inhouden, vers 14: Dan is onze verkondiging zonder inhoud. Want dat heeft Paulus hiervoor laten zien, dat juist de opstanding (samen met het sterven van Christus) de kerninhoud van de verkondiging is. Nou, als die opstanding er dan uit weggehaald wordt, dan is de verkondiging inhoudsloos. Dan is het als een bazuin die geen geluid voortbrengt: dat klinkt nergens naar. Dan kan m’n toga wel in de zak van Max.
Maar weet je wat ook een consequentie is als Christus niet is opgewekt? Dan is het geloof zo leeg als wat. Dan is het alleen maar herinnering, maar geen levende relatie met de Opgestane. Dan is het geloof als grijpen naar een hand, maar er is geen hand. In feite één groot Fata Morgana.
En dan hebben (vers 15) de getuigen – oftewel: de apostelen die van de Opgestane hebben getuigd, waaronder Paulus zelf – dan hebben zij gelogen, want Jezus was helemaal niet opgewekt.
Dan (vers 17) is ook ‘uw geloof nutteloos’, letterlijk: vruchteloos, dat wil zeggen: zonder echte gevolgen, want dan zijn we nog een gevangene van onze zonden. Want ja, dat is de opstanding van Jezus ook, – Zijn opwekking zoals Paulus het consequent noemt, om aan te geven dat Hij opgewekt is door God de Vader -; die opwekking is Gods aanvaarding van het verzoenende offer van Jezus voor onze zonden. Maar als Jezus niet is opgewekt, dan is die verzoening dus ook niet aanvaard en werkzaam, en dan staan die zonden nog steeds als een onoverkomelijke barrière tussen ons en God in, hoe we ook geloven.
Dan heeft dat (vers 18) ook gevolgen voor de doden die Christus toebehoren, die dus in vertrouwen op Hem gestorven zijn. Maar als Hij niet opgewekt is, dan was dat een loos vertrouwen en dan zijn ze dus verloren. Moet je nagaan, ook onze eigen geliefden: verloren.

En zo heeft Paulus al die consequenties van die ‘streepvisie’ van die mensen in Korinthe opgenoemd. Het leek wel alsof hij met een zeis elke keer een verschrikkelijke haal gaf en niets bleef staan: de prediking niet, het geloof niet, de verzoening niet, het eeuwige behoud niet. ‘Stel,’ zegt Paulus dan in onze tekst, ‘Stel, dat dat nu allemaal zo is, dat we alleen voor dit leven, aan deze kant van de streep, onze hoop op Christus gebouwd hebben, dan zijn we de beklagenswaardigste mensen die er zijn.’ Wat een emotie klinkt hierin door. Je hoort Paulus’ stem als het ware overslaan van ontzetting: ‘Kijk nou eens lieve mensen wat dit betekent, wat een verschrikkelijk scenario je met deze mening oproept: de beklagenswaardigste mensen die er zijn. Want waar heb je dan voor geloofd, waar heb je voor gehoopt, waar heb je voor geleden, waar ontberingen voor doorstaan? Voor niets! Voor een grote zeepbel, die straks uit elkaar spat. Dan is er straks helemaal niets. Dan is de som van alles nul! Wat een verschrikkelijk scenario. Letterlijk een doemscenario!

‘Maar nu, Christus is werkelijk uit de dood opgewekt’!! Met één ruk wringt Paulus zich los uit al die naargeestige consequenties. Met één haal veegt hij ze allemaal van tafel, alsof hij zeggen wil: ‘Wat zit ik nu toch eigenlijk allemaal te zeggen? Christus is opgewekt!’ Het is alsof in die donkere kamer die Paulus hiervoor geschetst heeft, – en het werd er pikkedonker -,  in één keer de deur openzwaait en het Paaslicht binnenstroomt: ‘Christus is opgewekt!’ Dat is de realiteit. Weg met al die verschrikkelijke scenario’s van het streep-denken! Christus zelf heeft die streep van de dood doorbroken. God trok Hem er doorheen: Christus is opgewekt!
Opvallend is dat Paulus dat zomaar stelt. Hij komt niet met allerlei hoogdravende redeneringen op de proppen. Nee: hij stelt het, beter gezegd: hij jubelt het uit: ‘Christus is opgewekt!’ Geloof het, of niet.
Een wijze les voor hoe wij vandaag de dag hiermee moeten omgaan, zeker naar mensen toe die moeite hebben met het leven hierna, met een opstanding van de doden. Ach, je kunt aankomen met allerlei filosofische verklaringen, die een leven na de dood aannemelijk moeten maken. Of met allerlei ingewikkelde theorieën over atomen die ook blijven voortbestaan. Of met allerlei getuigenissen van mensen die schijndood geweest zijn en menen te weten hoe het leven aan gene zijde er uitziet. Reuze boeiend allemaal, maar het is allemaal zo pover, het is alsof je hiervandaan met een compact-camera een detailfoto wil maken van de planeet Mars. Al dit soort gedoe helpt ons niet echt verder. Want we blijven zitten met ons beperkte verstand, met ons beperkte voorstellingsvermogen tegenover die grootsheid van het wonder van de Opstanding.
Laten we maar, net als Paulus, bij Hem beginnen, bij Zijn opstanding. Uiteindelijk is de enige manier om die werkelijkheid te aanvaarden die van het geloof. Zoals iemand zei: ‘het geloof in de opgestane Levensvorst alleen kan de kloof dempen tussen onze verlegenheid en Gods werkelijkheid.’ Geloven, ook al zegt je verstand dat het absurd, onlogisch en onmogelijk is. Alsof trouwens de werkelijkheid van het ongeloof nog niet veel absurder is, en vooral zo uitzichtloos. Maar dat is een ander verhaal.

Paulus jubelt het uit: ‘Christus is opgewekt.’ De Vader heeft de Zoon niet in het graf gelaten, in de doodsslaap, maar Hem wakker gemaakt, Hem opgewekt. Christus is opgewekt. Er wordt hier een werkwoordsvorm gebruikt die wil zeggen dat er met de opstanding van Christus een situatie is ingetreden die nog steeds geldig is. Dat wil zeggen: die kamer van ons leven blijft licht, verlicht door het licht van Pasen. Of zoals vorige week in de preek klonk: levenslang Pasen… Dat betekent dat al die consequenties die we eerst noemden, die van die donkere kamer zeg maar, allemaal negatieven van hun ware beeld vertonen. Een prachtige collectie foto’s die ons leven dan vormt. Hoor maar. Omdat Christus is opgewekt (vers 14) is onze verkondiging juist vol inhoud en ons geloof idem dito. Dan is Hij de inhoud, de Levende. Dan is ons geloof ook vol vrucht, dan zijn we niet meer in onze zonden. Maar dan mogen we opstaan uit ons zondengraf en met Christus opstaan tot een nieuw leven. Dan zijn de overledenen die Christus toebehoorden, ook onze geliefden, voor altijd behouden, veilig bij God. En dan zijn wij die leven, als we onze hoop op Christus stellen, voor tijd en eeuwigheid, niet beklagenswaard, maar benijdenswaard. Dan krijgt ons leven inhoud en zin. Dan mogen we alles zien in Zijn licht: ons leven, ons streven, ons strijden en ons sterven. En dan wordt uiteindelijk toch al het donker daarin geabsorbeerd.
Zeker als we bedenken dat Christus opgewekt is uit de doden als (vers 20) ‘eerste van de gestorvenen.’ Hij is als Eerste voorgegaan, dwars door die streep van de dood heen, om aan de andere kant voor ons op te staan. En daarom mogen wij bepaald verder kijken dan onze neus voor de streep lang is. Dan is de sprong naar de overkant geen illusie. Dan wacht Hij ons daar op, om ons op te vangen. Als we in dit leven niet zonder Hem konden, zal Hij er ook aan het einde zijn.
Ik las ergens een aangrijpend verhaal over een jongetje dat moest sterven. Het zou niet zo erg zijn als zijn moeder zijn hand maar vast kon houden. Moeder herinnerde hem aan die wandeling die ze vaak samen maakten door het weiland, en aan die sloot met dat smalle plankje. ‘Weet je het nog?’ Ja, knikte het jongetje: ‘dan ging u als eerste erover heen en dan moest ik er alleen erover heen, maar u stond aan de overkant met uitgestoken hand te wachten.’ Zo moeten we straks alleen over dat zwiepende plankje van de dood, maar aan de overkant wacht de levende Heer, met uitgestoken hand. Want Hij is de Eersteling. Als eersteling er zelf overheen gegaan, voor ons, opdat wij op Hem ziende, de oversteek, kunnen maken, om bij Hem thuis te komen.
Dankzij Hem die de Eersteling is van hen die ontslapen zijn. Hij is de belofte, de garantie dat eens ook allen zullen opstaan. Want Zijn opstanding is geen privézaak. Nee, het gaat allen aan. Hij is hierin geen Eenling, wel Eersteling. De Eerste die opstond uit de dood met een nieuw opstandinglichaam. En eens als Hij terug zal komen, zullen de ontslapenen wakker worden, zoals eens de Zoon door de Vader werd gewekt. Opgewekt met een nieuw lichaam, zonder gebreken, zonder ziekte en handicaps, met een nieuwe geest, zonder psychische nood. Opgewekt en ze zullen hun ogen niet geloven. Een totaal vernieuwde schepping: een nieuwe hemel en aarde. En als stralend middelpunt: Hij, de Eersteling, die dan de oogst, Zijn oogst mag binnenhalen. Met gejuich, reken maar. En allen die hier van Hem gehoord hebben, die Hem hier lief gekregen hebben en in Hem geloofd hebben, dwars tegen alles in, zullen met gejuich antwoorden, hun vreugde niet opkunnen. Begint het al te tintelen, gemeente? Dat scenario ligt nog voor ons. Ligt nog klaar bij de Vader. Wanneer Hij het, met eerbied gezegd, uit de kast zal halen, weet niemand, dan Hij alleen. Hij heeft er z’n redenen voor om nog te wachten. Redenen van geduld. Maar eens is dat geduld op en wie weet hoe snel al, maar dan komt er ook wel iets geweldigs voor in de plaats.
Ja, dan zullen we nog eens Opwekkingsliederen zingen, gemeente! Liederen vanwege de grote Opwekking, de Opstanding der doden, de grote oogst. Halleluja! Amen

zingen         Gezang 221

geloofsbelijdenis   met de woorden van zondag 17 van de Heidelbergse Catechismus

zingen         Evangelische Liedbundel 137

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen                   Psalm 68:7

zegen