aanvangslied          Gezang 117:1

stil gebed

votum en groet

openingstekst           ‘Israël, hoop op de HEER! Bij de HEER is genade, bij Hem is bevrijding, altijd weer.’  (Psalm 130:7)

zingen      Psalm 130:3 

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kindermoment


Vanmorgen wil ik het met jullie hebben over twee kleden in de kerk: het kleed op de preekstoel en het kleed op de avondmaalstafel. Eerst het kleed op de preekstoel. Wat voor kleur heeft dat? Paars. Net als de muur achter de preekstoel paars gekleurd is. In de tijd voor het kerstfeest – die tijd noemen we advent – is dat de kleur. Ook in de tijd voor Pasen trouwens: de lijdenstijd. Het woord zegt het al: paars staat voor lijden. De komst van Jezus naar deze wereld betekende ook lijden. Hij werd immers niet geboren in een paleis, maar in een stal. Hij komt niet te liggen in een hemelbed, maar in een voerbak. Toen begon al zijn lijden. En dat eindigde met zijn sterven aan het kruis. Daar denken we ook bij het avondmaal. Toch is het avondmaalskleed niet paars, maar wit.

Wat vind je wit voor een kleur? Wit betekent feest! Wit betekent helemaal schoon zijn: vergeven! Daar gaat het om hier bij het avondmaal! Dat wilde ik jullie vertellen aan de hand van de twee kleden in de kerk met hun verschillende kleuren. Ik wens jullie een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing             Psalm 39

tekstlezing     ‘Wat heb ik dan te verwachten, Heer? Mijn hoop is alleen op U gevestigd.’ (Psalm 39:8

zingen     Psalm 123:1

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Aan het eind van mijn middelbare schooltijd las ik de Bijbel helemaal door. Alle teksten die mij aanspraken onderstreepte ik. In Psalm 39 waren dat er niet veel, één om precies te zijn: onze tekst van vanmorgen, vers 8. Verder geen onderstrepingen bij deze Psalm. Hou zou dat bij u zijn, en bij jou?
Tja, Psalm 39 is geen vrolijk lied. Er klinkt geen enkel halleluja. Hij begint somber en eindigt zo ook… Hier is duidelijk iemand aan het woord wiens leven gebutst is.

Het is wel een Psalm die past bij advent. Waarom? Omdat we in de adventsperiode stilstaan bij de gebrokenheid van het bestaan. De kleur is niet voor niets paars, purper: de kleur van het lijden. Deze Psalm is ook paarsgekleurd zeg maar. Hij heeft de smaak van verdriet, eenzaamheid en schuldbesef. Willem Barnard schrijft ergens: ‘Het is geen Psalm om vrolijk van te worden, maar wel een Psalm om te lezen als je onvrolijk bent.’ We mogen dankbaar zijn dat er ook zulke Psalmen, zulke paarsgekleurde liederen, in de Bijbel staan. Juist als je eigen leven gebutst of gebroken is. Of als je bewogen bent met anderen voor wie dat geldt.
Mensen willen in zulke situaties wel eens zeggen: ‘Niet klagen, maar dragen en bidden om kracht.’ Dat klinkt vroom en is vast goedbedoeld, maar het is niet bijbels. In de Bijbel is er juist ruimte voor de klacht. Er is een heel Bijbelboek dat zo heet: Klaagliederen. En in het Psalmenboek staan net zo veel klaag- als lofpsalmen. Psalm 39 is ook één. En hoe onvrolijk ook, hij is niet uit het Psalmenboek geskipt.
Maar in je klacht kan het ook mis gaan, kun je zondigen. En dat is precies de reden dat de dichter in het begin van de psalm zegt dat hij zich had voorgenomen te zwijgen, te midden van mensen zonder God of gebod. Blijkbaar weten ze hem te raken, wrijven ze hem zijn missers in, en z’n huidige situatie. De dichter wil zwijgen, want anders zou hij het in z’n gekwetstheid nog erger kunnen maken door dingen te zeggen, waar hij weer spijt van zou krijgen.
Maar dat zwijgen helpt hem niet. De innerlijke pijn wordt steeds heviger. Hij wordt erdoor verteerd. Hij houdt het niet meer uit. En dan begint hij toch te spreken. Niet tegen die mensen die z’n leven verzieken, maar tegen de Here God.

Het maakt de Psalm tot een gebed. De dichter kent die weg, die van het gebed. Het is een goede weg, om ook met al je innerlijke pijn, je in je gebrokenheid, tot God te richten.
Opvallend is de inhoud van zijn gebed (vers 5): ‘Geef mij weet van mijn einde, HEER (…) laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.’ Zou u dát bidden, en jij? Zou je niet eerder bidden om redding, om heling, om weer vaste grond onder de voeten? O zeker, dat ook. Maar de dichter begint dus met te vragen of hij goed doordrongen mag zijn van z’n eigen vergankelijkheid.
Ja gemeente, het is goed om te beseffen dat wij kwetsbaar zijn, dat we hier niet voor eeuwig zijn. Dat ons leven een handbreed lang is, zoals de Psalm zegt. Dat is vier vingers (zonder de duim) breed, zo’n tien centimeter. Zo kort is ons leven, zo vluchtig.
Ook dat hoort bij advent, bij deze tijd van voorbereiding. Dat we beseffen wie wij zijn in Gods ogen, tegenover de Eeuwige. Zo vluchtig. Zo broos. Zo eindig. Dat maakt ook die drukte van ons, dat gejaag, dat gesnoef zo betrekkelijk. Wat stelt het voor? Het is zo voorbij!
En ja, als ik dan zo ben – als lucht, als een schaduw – ‘Wat heb ik dan te verwachten, Heer?’ Van mezelf in ieder geval niet veel. Van anderen dan? Gelukkig kunnen er anderen zijn die om me geven, die me bijstaan in zulke nood. Maar ook zíj zijn tijdelijk, net zo kwetsbaar en ook zij kunnen uiteindelijk tegenvallen. En daarom vervolgt de dichter ook: ‘Mijn hoop is alleen op U gevestigd.’ Als alles staat te schudden, als alles wegvalt, waar kan ik dan op hopen? Wie houdt me staande? Op Wie kan ik terugvallen? Alleen op U, HEER! Mijn hoop is alleen op U gevestigd.
Wat is die hoop dan? Dat wordt in de direct volgende regel gezegd (vers 9): ‘Bevrijd mij van al mijn zonden.’ Het is de hoop op vergeving. De bevrijding van ál mijn zonden. Of zoals het aan het avondmaal klinkt: ‘een volkomen verzoening van al mijn zonden.’ Dus niets uitgezonderd. God weet er raad mee: Hij wist ze weg. Hij vergeeft ze. Hij bevrijdt je ervan. Is dat hoopvol of niet?!

De theoloog Karl Barth preekte over onze tekst in een gevangenis. Hij zegt daar op een gegeven moment: ‘Ja, u zult wel denken. Zo’n professor theologie kan daar op hopen. Die weet er veel van. Die kent God. Die is niet voor de rechter geweest als wij. Die is niet veroordeeld tot een zware gevangenisstraf. Dat is een overtuigd christen.’ ‘Maar’, vervolgt Barth, ‘weet u wat een overtuigd christen is? Een mens die het een beetje beter weet dan anderen dat wij allen zonder uitzondering zeer veel hebben uitgehaald, zoveel dat wij niet maar één keer, maar ons hele leven lang voor de rechter moeten verschijnen en wel voor de hoogste en strengste Rechter en, hoe dan ook, hebben te boeten voor wat wij zijn en voor wat wij hebben gezegd en gedaan. Niemand gaat vrijuit.’
Niemand gaat vrijuit. Of je nu een gevangene bent of een brave burger. We zitten hier vanmorgen niet als mensen die ons op de borst slaan. We gaan straks niet naar de tafel om onze onschuld te bewijzen. We zitten hier als zondaars. En we gaan naar de tafel als bedelaars. Die niet zonder die genade, die vergeving, die hoop kunnen.
En waarom kunnen we op God hopen? Omdat er Eén is geweest, Jezus Christus, wiens komst in deze wereld van stonde af aan paars gekleurd was. Hij was de lijdende Knecht des Heren. In onze plaats. Maar Hij hield vol. En lees dan eens het vervolg van de Psalm, met Hem in gedachten: ‘Ik zei niets, opende mijn mond niet, want U was het die mij dit alles aandeed (…) Ik bezwijk onder de slagen van uw hand.’ Deze woorden zijn in Christus vervuld. Hij ging eraan onderdoor, vanwege onze zonden. Hij nam die allemaal op zich. En daarom wendt God zijn straffende blik af. Jezus de straf, wij de vrijspraak. Hij de vloek, wij de zegening. Hij verstoten, wij bij God te gast, als kind aan huis.
Besef dat, als je straks uit je bank komt, op weg naar de tafel. Schulte Nordholt dichtte daar eens onvergetelijk over:

Maar als ik door het pad naar voren schrijd
en om mij heen de arme stervelingen,
mensen zo dwaas als ik, de lofzang zingen:
‘O Heer, uw bloed roept voor altijd
barmhartigheid, barmhartigheid,’

dan ben ik niet verlegen met mijn God,
dan is Hij vlak bij mij, dan weet ik zeker
dat Hij mij aankijkt uit de donkre beker,
dan eet ik zijn genadebrood,
dan leef ik van zijn dwaze dood.

Amen

lezing avondmaalsformulier tot en met gebed

zingen  Gezang 351:1,3

viering heilig avondmaal

aan de tafels werd gelezen uit Jesaja 9:1-6 en gezongen Gezang 124:1,3,4,5

dankgebed en voorbede

inzameling van de gaven

slotlied  Evangelische Liedbundel 341

zegen