zingen         Psalm 84:1 (NB)

stil gebed

votum en groet

zingen         Psalm 84:2,3 (NB opnieuw) citeren!

lezing van het gebod       uit Micha 6

zingen         Gezang 473:1,10

gebed

schriftlezing           Jesaja 40:1-8

tekstlezing       Jes. 40:8 “Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van   onze God houdt eeuwig stand.”

zingen     Psalm 103:8,9 (ob)

verkondiging

Wat een prachtig gezicht die bomen hier in het Van Bergen IJzendoorn-park. Die herfstkleuren: geel, rood, bruin en vooral als de zon er op schijnt… Tegelijk komen wel al die bladeren naar beneden. Dat doet me denken aan onze vorige pastorietuin, waar prachtige bomen stonden. Maar in de herfst werd het gazon wel één groot bladerendek. En als je die bladeren niet weghaalde, dan ging je hele gazon er aan. Dus werden er – gelukkig ook met hulp uit de gemeente – karrenvrachten bladeren opgeharkt en in grote zakken gedaan. De groene bak was namelijk veel te klein.
Ja, die vallende bladeren doen me ook denken aan het begin van onze tekst: “Het gras verdort, de bloem valt af.” Die bladeren op de grond vertellen me dat er aan alles wat leeft, een einde komt. Het is herfst. Je merkt het aan alles: De lucht is veelal grijs. Bloemen zie je buiten niet meer. Die zijn inderdaad afgevallen. De bomen worden kaal en de akkers staan leeg. Het maakt ons allemaal duidelijk dat alles vergankelijk is. Dat niets blijvend is.
Het geldt echter niet alleen voor de natuur. Het geldt ook in onze mensenwereld. Binnenkort is het weer de laatste zondag van het kerkelijk jaar. In vele kerken worden dan de namen genoemd van hen die in het afgelopen jaar zijn gestorven. Ook dan beseffen we het allemaal: Het gras verdort, de bloem valt af. Wij mensen zijn allemaal sterfelijke wezens. Voor de één komt die dag eerder dan voor een ander. Maar niemand ontkomt aan die verschrikkelijke vijand.
Want kijk, een sterfgeval werpt je ook op jezelf terug. Je wordt stilgezet. “Het gras verdort, de bloem valt af.” Ook voor mij komt het moment dat ik moet sterven. Ook ik zal één keer alles achter moeten laten. En dan, zal het dan goed met me zijn? Kan ik sterven? Kan ik God ontmoeten? Weet ik dat ik geborgen ben in werk van Christus? Of weet ik dat niet? Zie ik juist daarom vreselijk op tegen de dood?

“Het gras verdort, de bloem valt af.” Dit is ook het beeld van het volk Israël in ballingschap. Want tot hen zijn de tekstwoorden in Jesaja 40 als eerste gericht. Het volk zit in Babel, een ver en vijandig land. Ze zijn radeloos en hebben geen hoop meer voor de toekomst. Ze zullen het land Israël nooit meer terugzien. Bovendien wat is er van over? Het land is één grote puinhoop. Zelfs de tempel, het huis van God, ligt in puin. En waar is God? Laat die nog wat van zich horen?
Ja! Daar klinkt een stem! Wat zegt die stem? Het is niet veel, maar een enkel woord. De stem zegt: Roep! Ja, maar wat valt er eigenlijk te roepen? Alle vlees is toch gras en dat verdort toch? Aan alles komt toch een einde? Met andere woorden: wat valt er nog te roepen? Wat is er nog voor hoop? Uiteindelijk eindigt toch alles met de dood.
Toch gaat de stem door. Hij stopt niet na het gras verdort, en de bloem valt af. Als dat zo was, dan was alles uitzichtloos. Als dat het enige is dat gezegd werd, wat zouden wij dan verder moeten? Dan zou u straks somber teruggaan naar uw kamer. En als iemand dan aan u zou vragen: Waar ging het met de kerkdienst eigenlijk over; u ziet er zo somber uit? Dan zou u moeten zeggen: ‘Ja dat is niet zo verwonderlijk. Het ging over de vergankelijkheid van het leven. Dat er eens een einde aan mijn leven komt.’ Maar dat is maar de helft van het verhaal. Godzijdank gaat de stem door: ‘Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.’
Aan dat woord van God komt geen einde. Dat is eeuwig. En het klinkt tot Israël, daar in Babel. Het klinkt uit de mond van de profeet. Het is een woord van troost: ‘Troost, troost mijn volk.’ Het zegt het volk dat de lijdenstijd voorbij is, dat de beproeving ten einde is. Het volk zal weer terugkeren naar het eigen land. Er komt een nieuw begin. Dankzij dat eeuwige woord van God, dat stand houdt, is er uitzicht en hoop voor de toekomst voor het verbannen Israël in Babel.

Die hoop en dat uitzicht mogen ook voor ons gelden. Juist ook in dit jaargetijde als we door de vallende bladeren bepaald worden bij onze vergankelijkheid. Als we door al die sterfgevallen stilgezet zijn en we beseffen dat ook voor ons het einde komt. Dan komt vanmorgen tot ons Gods verzekering: “Het woord van onze God houdt eeuwig stand.” Dat eeuwige woord van God is tussen twee kaften terecht gekomen. In de Bijbel. We mogen erover beschikken. Is dat geen wonder? We hebben het Evangelie. We mogen eruit lezen. We mogen eruit horen. Ook vanmorgen. En dat Evangelie zegt tegen u: ‘Al is niets op deze wereld blijvend, ook uw leven niet, wees niet somber, zit niet bij de pakken neer, want Gods trouw is eeuwig. Die trouw strekt zich uit van het begin tot het einde. Van de geboorte tot de dood. Ja, ook tot dat laatste station. Die laatste grens van de dood, waar u misschien zo tegenop ziet. Die hoeft u niet alleen over te gaan. Er is er Eén die mee wil gaan. De Here God. Bij Hem mag u schuilen. Bij Hem mag u terecht, ook met uw angst voor de dood. Ook als u twijfelt of het wel goed zit tussen u en de Here. Leg het allemaal maar voor Hem neer in het gebed. Hij hoort en verhoort. Hoe ik dat weet? Hieruit (Bijbel laten zien). Dat woord houdt eeuwig stand. En het staat boordevol beloften, waar we telkens weer op mogen pleiten. Die beloften zijn vast en zeker.
Het woord van onze God houdt eeuwig stand. Het woord van God doet u vast ook ergens anders aan denken. In de komende tijd van advent en kerst zullen we er weer extra bij stil staan. Het is het vleesgeworden woord. De Here Jezus Christus. Hij was het woord dat bij God en dat zelf God was. Maar Hij werd vlees. Hij werd een van ons. Hij deed ook ons sterfelijk lichaam aan. Ook Hij werd als gras dat verdort, als een bloem die afvalt. Ook Hij stierf, aan het kruis van Golgotha. Maar tegelijk is er een levensgroot verschil met ons. Hij is immers het Woord van God dat eeuwig stand houdt. De dood kon Hem niet houden. Op de Paasmorgen stond Hij op. En Hij leeft. Hij is nu aan de rechterhand van zijn Vader. En een ieder die in Hem, het eeuwige Woord van God, het vleesgeworden Woord, gelooft, die heeft toekomst. Voor hem of haar is er uitzicht. We weten dat in de natuur na de herfst en de winter de lente weer komt. De bomen blijven niet kaal, maar straks komen er weer knoppen aan en schiet het groen overal weer tevoorschijn. Dankzij Jezus’ opstanding mogen we geloven dat na de herfst van ons leven, als het gras verdort en de bloem afvalt, als ons leven ten einde gaat. Dat er na die herfst toch weer een lente komt. Het is de lente van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En die lente zal nooit meer voorbij gaan. Dan zal het nooit meer herfst worden.

IJskoude dood, zwijg stil – ik weet het wel:
jij doet de herfst, de barre winter komen,
jij speelt met ons jouw nooit gewonnen spel,
jij maakt ons wakker uit de schoonste dromen –
maar steeds opnieuw ontluikt op Gods bevel
het groene gras, de bloesem aan de bomen!

Straks groeit de vreugde uit verdriet en pijn,
alles wordt nieuw – nog beter dan tevoren:
water verandert in de beste wijn!
Dan heeft de dood zijn spel voorgoed verloren,
dan zal het altijd volop lente zijn
en heel de aarde: wederomgeboren!

Amen

zingen Gezang 460:1,2,3,4

dankgebed en voorbede

collecte

zingen         Gezang 244 (bundel ’38):3,4 (citeren)

zegen