orgelspel 

inleidende muziek door cantorij ‘Fallt mit danken, fallt mit loben’ – Weihnachtsoratorium, BWV 248 – J.S. Bach

welkom en mededelingen 

cantorij         ‘Jesus richte mein Beginnen’ uit: Weihnachtsoratorium, BWV 248 – J.S. Bach  

zingen           Psalm 91:1

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst        ‘Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid.’ (Hebreeën 13:8)

zingen           Lied 513 ‘God heeft het eerste woord’ (in wisselzang: 1 allen, 2 mannen, 3 vrouwen, 4 allen met cantorij)

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

kindermoment

Er zijn (niet veel/geen) kinderen in de kerk, maar hopelijk kijken die thuis wel mee. Ik heb in ieder geval wel een kindermoment. Dat ook volgens mij prima voor de grote mensen is…
Het is dit keer uit een prachtig prentenboek dat ik voor Sinterklaas kreeg. Het gaat over een spreeuw: Het Lied van de Spreeuw heet het. Tja, zingen is niet het eerste waar je bij een spreeuw aan denkt toch. Een beetje gekwetter. Nou, dat lijkt maar zo. Luister maar eens. En een paar platen uit dit prentenboek zullen ook te zien zijn via de beamer…

orgelspel      Sinfonia ‘De aarde is des Heren’ (n.a.v. Psalm 24)

schriftlezing                        Psalm 24

verkondiging     Liedpreek over Gezang 479/Lied 978 ‘Aan U behoort, o Heer der Heren’. Preek en zingen wisselen elkaar af.

cantorij zingt het eerste couplet 

Aan U behoort, o Heer der heren,
de aarde met haar wel en wee,
de steile bergen, koele meren,
het vaste land, de onzeekre zee.
Van U getuigen dag en nacht.
Gij hebt ze heerlijk voortgebracht.

liedpreek deel 1

Gemeente van Jezus Christus,

‘In zekere zin is het gehele lied een uitgebreide parafrase van het begin van Psalm 24…’ Aldus Jan Wit, de dichter van het lied, in het Compendium bij het Liedboek, een dikke pil vol achtergrondinformatie bij het Liedboek.
‘Een parafrase’ – oftewel een herformulering – ‘van het begin van Psalm 24.’
Inderdaad: ‘Aan U behoort, o Heer der heren, de aarde met haar wel en wee’ rijmt om zo te zeggen op ‘Van de HEER is de aarde en alles wat daar leeft.’

Ja, de hele werkelijkheid staat op Gods naam, want Hij is de Schepper. Of zoals Ria Borkent het ergens zegt: ‘God laat auteursrechten gelden op zijn schepping. ’t Is maar dat wij het weten.’
Ja, weten we dat? En zo ja, handelen we ernaar? Of gaan we er stiekem van uit, of gewoon heel openlijk, dat de aarde van ons is. Een aarde die we naar hartenlust kunnen gebruiken en misbruiken?
Ja, in die Psalm, en in dat lied, zit niet alleen een vrolijke noot, maar ook een kritische. Want als de aarde van God is, dan raken we dus Hem als we die veronachtzamen, als we die vervuilen, als we die kapotmaken. Dan trappen we Hem op zijn hart.
Dat is toch eigenlijk onbestaanbaar voor iemand die in die God gelooft, die Hem looft en liefheeft? Die zou toch juist heel zuinig op die aarde, op medeschepselen, moeten zijn? Christenen zouden daarom toch eigenlijk voorop moeten lopen als het over natuurbescherming en behoud van de schepping gaat. Een groene christen is toch eigenlijk een pleonasme, net zoals witte sneeuw? Zoals sneeuw al wit is, zo is een christen toch groen en zuinig op Gods goede schepping. Immers ‘Zijn handtekening staat prachtig onder heel de wereld’, zoals Psalmen voor Nu Psalm 8 heeft berijmd. Dat verkwansel je dan toch niet! Dat zou zonde zijn! Dat is zonde.

Terug naar het lied, het eerste couplet. Daarin wordt de werkelijkheid ook in existentiële termen bezongen. Het gaat over de aarde met haar ‘wel en wee’, over ‘koele meren’ (des doods denk je er dan achter aan), en ‘het vaste land en de onzekere zee.’
Wel en wee, vergezichten en afgronden, vastheid en onzekerheid – ze kunnen, nee: ze zullen allemaal voorkomen in het nieuwe jaar.
Maar dat lied zegt dan zo troostvol: de hele werkelijkheid is van God. Met hoogte- en dieptepunten, en het vlakke land ertussen. Ook 2022 is een anno Domini, een jaar onzes Heren. Het is goed om dat telkens weer uit en ín te zingen. Laten we dat nu ook doen met het tweede couplet:

gemeente zingt het tweede couplet 

Gij roept het jonge leven wakker,
een tuin bloeit rond het open graf.
Er ruisen halmen op de akker
waar zich het zaad verloren gaf.
En vele korrels vormen saam
een kostbaar brood in uwe naam.

liedpreek deel 2

Ja, dit lied heeft een heerlijke melodie, vindt u niet? Zo meeslepend.
Die melodie gaat ook al langer mee. Al in de oude Hervormde Bundel van 1938 kwam die voor. Bij Gezang 288 Deez’ aard is uw, o Heer der heren! Misschien kennen de ouderen dat nog wel. Dat lied is een soort opsomming van de veelsoortige en veelkleurige schepping, van de seizoenen, van weer en wind.
Jan Wit wilde aanvankelijk dit lied hertalen – de taal is nogal plechtig, om niet te zeggen ouderwets – maar daar kwam hij van terug. Het originele Engelse lied vond hij toch te weinig inspirerend. En zo kwam hij op een geheel eigen en nieuw lied, maar wel op de bekende en geliefde melodie.

In dat tweede couplet rept Wit ook nog over de seizoenen: het jonge leven dat wakker geroepen wordt, refereert aan de lente. En de ruisende halmen op de akker doen aan de zomer denken. Maar Wit graaft dieper. Hij gebruikt beelden die verwijzen naar de Bijbel, naar Christus. Neem die tuin die bloeit rond het open graf. Subtiel verwijst dat naar Pasen. Die tuin is de graftuin van Jozef van Arimathea, waar Christus op Paasmorgen de dood achter zich liet.
En het zaad dat zich verloren gaf, is toch een verwijzing naar Jezus’ indringende woorden uit Johannes 12 dat een graankorrel die sterft veel vrucht voortbrengt. De weg van de graankorrel als beeld voor de weg van Jezus. De weg van vernedering, ontlediging en het offer tot in de dood: die weg brengt veel vrucht voort. Die weg is gezegend en wordt gezegend.
Dat mogen we ook proeven bij de maaltijd van de Heer in dat avondmaalsbrood, dat gevormd wordt uit die vele korrels.
Maar het gaat nog verder. Op verhoogde toon zelfs. Dus sopraan, kom er maar in…

sopraan zingt het derde couplet

Gij hebt de bloemen op de velden
met koninklijke pracht bekleed.
De zorgeloze vogels melden
dat Gij uw schepping niet vergeet.
’t Is alles een gelijkenis
van meer dan aards geheimenis.

liedpreek deel 3

Opnieuw wordt hier gerefereerd aan woorden van Jezus, dit keer uit de Bergrede. Daar wijst Jezus naar de bloemen op het veld en de vogels in de lucht. Zij leren ons om niet bezorgd te zijn, maar dag voor dag in vertrouwen te leven.
Of zoals Jan Wit dicht: ‘ze melden dat Gij uw schepping niet vergeet.’ Zo’n zinnetje hè. Dat is toch goud! Zo hoop- en moedgevend. Ook voor deze tijd. Deze tijd van een klimaatcrisis en een gevoel van moedeloosheid: ‘God vergeet zijn schepping niet.’
Maar tegelijk is het ook richtinggevend. Als God zijn schepping niet vergeet, dan moeten wij dat niet wel doen in slordigheid, in verwaarlozing, in voorrang geven aan een ongebreidelde economische groei en consumptisme. Dat zou juist godgeklaagd zijn, fout in plaats van goud.

Nee, zeker als je beseft dat alles getuigt van de Maker, van Hem die de auteursrechten heeft en houdt, dan kijk je ook anders naar de wereld, naar de werkelijkheid. Zoals die laatste regels van dit derde couplet zo onvergetelijk mooi zeggen:

’t Is alles een gelijkenis
van meer dan aards geheimenis.

 U mag weten dat dit al heel lang één van mijn lievelingsliedregels is. Sterker nog: het is zelfs mijn motto op Facebook, waar ik wel eens kom. Deze regel staat daar bovenaan mijn eigen pagina:

’t Is alles een gelijkenis
van meer dan aards geheimenis.

Zo wil ik schrijven. Zo wil ik de dingen bezien. Zo wil ik leven.
Want dan zie je meer, dan mag je glimpen zien van Gods werkelijkheid, onder de indruk raken van zijn majesteit en schoonheid.

Ik had dat afgelopen zondagmorgen nog. Ik reed in alle vroegte naar Nieuw-Vennep, mijn vorige gemeente. Ik was getuige van een prachtige zonsopgang, een schitterend ochtendgloren. Ook dit was een gelijkenis van meer dan aards geheimenis. Alsof God z’n kwast had gepakt en gedoopt had in allerlei kleuren – rood, oranje, roze, geel, grijs, wit – en met brede horizontale streken de horizon had gekleurd. De schilder Turner was er nog niets bij. Een aquarel optima forma. ‘Dank U, Heer’, prevelde ik.

Alles een gelijkenis van meer dan aards geheimenis. Ook op microniveau. Ik kwam een passage tegen van Augustinus over een mug. Normaliter heb ik weinig met dat steekgrage spul, dat bij ons in Bloemendaal ook onuitroeibaar is. Op iedere kamer hangt een klamboe en ligt het wapen van de elektrische vliegenmepper. De totale oorlog wordt gevoerd tegen de mug in Het Behouden Huys. Met weinig succes. Maar wat nu als je eens naar zo’n diertje gaat kijken en er die gelijkenis in ontdekt? Augustinus gaf me les, over een mug en een vlo zelfs:

‘Wie heeft de ledematen van de vlo en de mug zó gestructureerd, dat ze hun eigen ordening, hun eigen leven, hun eigen beweging hebben? Observeer, als je wilt, eens één zo’n klein, minutieus beestje. Als je de ordening van zijn ledematen waarneemt en de levendigheid waarmee hij beweegt; hoe hij ter bescherming van zichzelf de dood ontvlucht, het leven bemint, het genot najaagt, wat hem hindert, ontwijkt, al z’n zintuigen gebruikt, zich verweert op een manier die bij hem past! Wie heeft de mug de mond gegeven, waarmee hij bloed uitzuigt? Hoe klein is de opening waarmee hij bloed opzuigt? Wie heeft dat aangebracht? Wie heeft dat gemaakt? Je bent benauwd voor zulke kleine beestjes, maar prijs Hem liever die werkelijk groot is!’

Zo is dat! Zullen we dat nu ook gezamenlijk doen met het vierde couplet?

gemeente zingt het vierde couplet

Laat dan mijn hart U toebehoren
en laat mij door de wereld gaan
met open ogen, open oren
om al uw tekens te verstaan.
Dan is het aardse leven goed,
omdat de hemel mij begroet.

liedpreek deel 4

Het slotcouplet is heel persoonlijk. Daarvoor ging het om de grote wereld, de hele schepping, maar nu gaat het over ‘mij en ‘mijn hart.’ Die persoonlijke kant heeft het geloof. Onmiskenbaar. Onmisbaar: 

Laat dan mijn hart U toebehoren
en laat mij door de wereld gaan
met open ogen, open oren
om al uw tekens te verstaan.

Ja, met een hart dat God toebehoort, met een leven waar Hij in het centrum staat, zie je meer, hoor je meer, versta je meer. Namelijk dat ‘meer dan aards geheimenis’, een hemelse glans over alles, een goddelijke dimensie.

Bijzonder dat juist iemand als Jan Wit het zo verwoordde, met die open ogen en al die aansprekende beelden, die eigenlijk zo zintuiglijk zijn.
Jan Wit werd namelijk geboren met een visuele handicap. Helaas werd die steeds erger totdat hij op z’n zesde al blind was. Maar hij was gezegend met een scherp verstand en een fenomenaal geheugen. Ja, omdat hij niet kon zien, werden zijn andere zintuigen en kwaliteiten extra ontwikkeld: z’n taalgevoel, z’n denkkracht, z’n tastzin, die hij ook weer in sensitieve poëzie verwoordde. Zoals in het volgende gedicht over z’n kindertijd

Wat weet ik nog van mijn moeder?
Zij stierf, toen ik vier jaar oud was,
aan de Spaanse griep van ’19.
Zij droeg zacht ruisende rokken
en als ze sprak dan zong ze.
Zij was altijd lief voor mij.

-Mijn vader bleef paedagogisch -.

Zij heeft mij twee versjes geleerd:
‘Op bergen en in dalen’ en
‘Een karretje op de zandweg reed’.
Dat bouwde een veilige wereld.
Het karretje reed langs berg en dal
en Berg en Dal was vlak in de buurt.
Daar kon je klimmen, je rook er de grond
en de paddenstoelen en rottende blaren.
En dan ging het ook nog van ‘ogen blind’,
dat kon je nu honderd keer zeggen en zingen.
En overal was God. 

Toen ging ze naar de hemel.
Ik weet niet meer of ik bedroefd ben geweest.
De hemel dat was immers heerlijk,
veel fijner dan Berg en Dal.
Trouwens daar kwamen mijn tantes aan.
Die hadden zachte lippen en schoten
en strakke zijden borsten
en haren om paadjes door te vinden.
Oom Johan zette mij op zijn schouder.
Zo kon ik de wolken bevoelen,
gevoegde planken in oma’s plafond.
Dat moest wel heel dicht bij de hemel zijn. 

Of zoals het in de laatste regel van ons lied klinkt: ‘Dan is het aardse leven goed, omdat de hemel mij begroet.’
Bijzonder hè, hoe juist een blinde dichter een ziener is, iemand die verder kijkt, die kan schouwen, zoals dat plechtig heet. In het gewone aardse leven Gods tekenen, zijn signalen leert zien.
Zullen we zo, gemeente, gaan luisteren, gaan kijken: met open ogen, met open oren, met een hart dat God toebehoort? Dan wordt het een gezegend 2022!

Tot slot. Jan Wit noemde zijn lied niet alleen ‘een uitgebreide parafrase op het begin van Psalm 24’, maar ook ‘een loflied op het aardse leven voor zover het gezien wordt in hemels licht.’ Daarvoor is geloof nodig. Dat hele persoonlijke geloof, – de overgave aan God, het toevertrouwen aan Jezus Christus – dat iemand anders niet voor je doen kan. Maar dat geloof is net zo goed ook iets gezamenlijks. Waarbij we niet zonder elkaar kunnen. Ook niet als Goudse kerk, in al z’n variatie en verscheidenheid. Dat geloof dat we ons kunnen inzingen en mogen uitspreken, mogen belijden, nu met woorden van een andere dichter, René van Loenen. En zullen we daarbij gaan staan?

Wij geloven in de Schepper van het leven,
in het Licht dat levensvormen schiep,
in de Bron die groeikracht heeft gegeven,
in het Woord dat ons bij name riep.

In het Woord,
in het Licht
van de Liefde.

Wij geloven in de mens van Gods erbarmen:
vleesgeworden Woord dat ons bevrijdt,
Mensenzoon en broeder van de arme,
die ons voorgaat in het Koninkrijk. 

In het Woord,
in de kracht
van de Liefde.

Wij geloven in het Woord dat vergezichten
opent voor de mens die daaruit leeft,
die zich naar dat visioen wil richten
door de Geest die hij ontvangen heeft.

In het Woord
in de Geest
van de liefde.

Amen

Aria    ‘Flösst mein Heiland’, Weihnachtsoratorium BWV 248 – J.S. Bach

dankgebed en voorbede  

collectemoment  tijdens dit moment zingt de cantorij Gezang 167 Heer Jezus licht der wereld

slotlied                      Hemelhoog 258 Zie ik sterren aan de hemel staan

zegen

m.m.v.   cantor/organist Gerben Budding, sopranen Marjon van der Linden en Nanette Mans, en een gelegenheidscantorij