zingen         Psalm 90:1

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst        ‘Des daags zal de HERE zijn goedertierenheid gebieden, en ’s nachts zal zijn lied bij mijn zijn, een gebed tot de God mijns levens.’ (Psalm 42:9)

zingen   Psalm 42:5,7

gebed

schriftlezing           Handelingen 16:16-25

zingen  Gezang 398:1,2

deel 1 liedpreek

Gemeente van Jezus Christus,

Dat ging zeker niet onaardig met die melodie, hoewel er wel genoeg liederen zijn die meer uit volle borst worden gezongen.
Toch past deze melodie misschien wel goed bij de sfeer van een oudejaarsdienst: niet te luid, ingetogen, ernstig. Want op de laatste dag van het jaar word je bepaald bij je tijdelijkheid, maar ook bij alles wat gebeurd is, in het wereldnieuws, in je eigen bestaan. Een bepaalde weemoed kan zich dan van je meester maken. Daar past die melodie prima bij.
Maar goed, straks thuis. Genieten van de warmte binnen, van de gezelligheid met elkaar, van lekker eten, van een goed glas, misschien van het vuurwerk (hoewel daar verschillend over gedacht wordt), enz. Met in je achterhoofd misschien nog wel die wat melancholische wijs van dit oudejaarslied.

Toch is de oudejaarsavond waarbij dit lied oorspronkelijk geschreven werd, heel anders. De schrijver zit alleen, in een koude gevangeniscel. Het is Dietrich Bonhoeffer. Hij zit in de gevangenis, omdat hij zich verzet had tegen het Nazibewind. Uiteindelijk was hij ook willens en wetens betrokken geraakt bij een mislukte aanslag op Hitler. In eerste instantie had Bonhoeffer nog een redelijk regime in de gevangenis. Hij mocht er ook brieven schrijven aan familie, vrienden en geloofsgenoten. Maar toen men steeds meer lucht kreeg van zijn aandeel én toen het steeds slechter ging met de Duitsers in de oorlog, werd hij verplaatst naar het gevangeniscomplex van de Gestapo in Berlijn. Deze geheime politie ging heel anders met hun gevangenen om dan in de ‘gewone’ gevangenis.
In die wrede omstandigheden schreef Bonhoeffer dit gedicht ‘Von guten Mächten – Door goede machten’. Hij had dat gedicht gevoegd bij twee brieven die hij uit de gevangenis liet smokkelen, één brief aan zijn moeder die op 28 december jarig zou zijn en één brief aan zijn verloofde Maria.

De titel van het gedicht is veelzeggend: ‘Door goede machten’. Daar begint het ook mee. Met het positieve, het goede, waar Bonhoeffer zich door omringd weet. Juist in die barre omstandigheden.
Hoe is dat bij ons? Als wij zo aan het eind van een jaar de balans opmaken? Als wij nu in ons eigen hart en ons eigen leven kijken? Beginnen we dan ook met het positieve, met het goede? Of … ?

Wat zijn eigenlijk die ‘goede machten, die ons trouw en stil omgeven’? Gods engelen? Bonhoeffer refereert in zijn brief aan Maria aan een oud kinderliedje dat hij zelf ook vaak zong: ‘twee engelen die mij toedekken, twee engelen die mij wekken, enz’. Engelen als goede machten om je heen. Iets dat wij misschien een beetje kwijt geraakt zijn in deze moderne tijd. Alhoewel, het lijkt wel alsof er een comeback is van engelen, juist ook in de spiritualiteit buiten de kerk. Dat moet ons ook wel iets zeggen. Engelen zijn ‘Gods gedienstige geesten’, leerde ik vroeger al op catechisatie. Ze dienen niet alleen God, maar ook ons mensen. Ik ken verhalen van mensen die dat ook ervaren hebben.
Maar Bonhoeffer maakt het ook menselijker als hij verder schrijft aan Maria: ‘Jullie zijn nu die engelen, jij, mijn ouders, jullie allemaal, vrienden, studenten, jullie zijn altijd aanwezig voor mij. Jullie gebeden, goede gedachten, Bijbelwoorden, allengs vergeten gesprekken, muziekstukken en boeken krijgen leven en werkelijkheid als nooit tevoren. Het is een groot en onzichtbaar rijk, waarin ik leef en aan de werkelijkheid waarvan ik niet twijfel!’
Ontroerend vind ik dit. Hoe hij juist geliefde mensen, hun gedachten, hun gebeden, maar ook Bijbelwoorden, muziek en boeken als die goede machten ziet. Wat een zegen als je je daardoor omgeven weet, juist ook in de moeilijke momenten. Ik heb dat zelf ook het afgelopen jaar meermalen gezien bij mensen. Rond een ziek- of sterfbed. Tijdens crisismomenten. Hoe iemand omgeven was door geliefden, met hun aandacht, met hun zorgzaamheid en tederheid. En hoe iemand juist dan zich laafde aan Bijbelwoorden, vol belofte en bemoediging. Hoe iemand geraakt werd door een mooi lied, door een gebed. Het viel me deze week nog op: toen ik dit lied las bij mensen in het ziekenhuis: stuk voor stuk werden ze erdoor geraakt. Zo werd het lied zelf een goede macht die hen stil en trouw omgaf: ontroerend!
Tegelijk denk ik: waarom zijn we ons dat veel minder bewust als we niet ziek zijn, als het er niet om spant? Waarom zien we die goede machten vaak veel minder als het leven schijnbaar rimpelloos verloopt? Zo’n lied helpt ons ons bewust te worden van de goede machten die ons omgeven. Ze zijn er. Kijk maar, luister maar, ontvang maar…

‘Door goede machten’ is geen jubelend lied. Daarvoor zit er teveel pijn en leed in.
Bonhoeffer worstelde ook met God. Dat lees je ook in die brieven. Hij worstelde vanwege het kwaad dat zo z’n gang kon gaan. Vanwege de kerk die zo massaal voor de bijl was gegaan. Vanwege de twee broers en z’n schoonvader die hij verloren had. Vanwege God die het allemaal maar liet gebeuren. Daar worstelde Bonhoeffer mee. Niet voor niets heet de bundel waar de brieven van Bonhoeffer later in verschenen: ‘Verzet en Overgave.’ Een bekende uitspraak van hem is dan ook: ‘overgave zonder verzet leidt tot berusting en verzet zonder overgave tot verbittering.’ Verzet, worstelen met God kan, mag er zijn. Dat laat dit lied ook zien. Dat laten de Psalmen ook zien. Maar als er geen overgave komt, is er verbittering, en dat vergiftigt: jezelf, maar ook je relatie met God en met anderen.
Die overgave vind je ook in dit lied. Dat begint er al mee dat dit gedicht niet alleen een lied is, maar vooral een gebed:

O Heer, geef onze opgejaagde zielen
het heil waarvoor Gij zelf ons hebt bestemd.

Ik dacht van de week nog: ‘opgejaagde zielen’, dat klinkt zo actueel! Opgejaagd, in een tijd als de onze, die zich zo kenmerkt door snelheid én vluchtigheid. Ergens lang bij stilstaan, ergens lang van genieten, ergens lang over nadenken. Het klinkt als iets van lang vervlogen tijden. Nee, ontwikkelingen volgen elkaar in razend tempo op. Het is bijna niet meer bij te houden. Mensen worden er moe van en onzeker.
Te midden daarvan klinkt het gebed: ‘geef onze opgejaagde zielen het heil waarvoor Gij zelf ons hebt bestemd.’ Heil, dat heeft met heel te maken. Dat is iets heel anders dan dat gefragmentariseerde van onze tijd. Gods heil is ook vast en zeker. Dat is iets heel anders dan het vluchtige en onzekere van zoveel nu. Dat heil van God is iets dat we niet voor elkaar hoeven te boksen, maar dat we krijgen. Gods heil is immers gratie, pure genade. Bonhoeffer zegt het prachtig: ‘waarvoor God ons bestemd heeft.’ In de originele Duitse versie staat zelfs dat God ons daarvoor heeft geschapen. Voor dat heil zijn we gemaakt. In dat heil komen we tot onze bestemming. Dank u Heer!

zingen   Gezang 398:3,4

deel 2 liedpreek  

Mag ik u vragen: hoe zong u dat derde couplet? Instemmend of juist aarzelend? Ik bedoel: het is nogal wat, wat daar staat:

En wilt Gij ons de bittere beker geven
met gal gevuld tot aan de hoogste rand,
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven
aan uit uw goede, uw geliefde hand.

Dit roept toch vragen op? Geeft God zelf ons de beker van het lijden? Wat is dat voor een God? En dan zulk lijden dankbaar, zonder beven aanvaarden? Wat is dat voor een mens, die dat kan?
Toch moeten we dit couplet niet isoleren. Eerder en ook later in het lied komen ook de worstelingen, het pijnlijke, het moeilijke aan bod. Bovendien kunnen we hier niet om Gethsemané heen, waar Jezus zelf de beker van het lijden aanvaardde, niet zonder worsteling. Hij bad immers, letterlijk met bloed, zweet en tranen: ‘Vader, laat deze beker aan mij voorbijgaan’, maar Hij bad ook verder: ‘maar niet mijn wil, maar Uw wil geschiedde.’ Uiteindelijk was daar ook de overgave. Dus in het spoor van Jezus komt Bonhoeffer tot zijn woorden.
Nog iets: Paulus schrijft ergens in zijn brieven: ‘Aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden.’ Bonhoeffer ervoer het aan den lijve in die cel. Christenen in Noord-Korea ervaren het aan den lijve, in het strafkamp. Koptische christenen in Egypte merkten het, toen rond Pasen dit jaar gruwelijke aanslagen – in hun kerk nota bene! – dood en verderf zaaiden. Niet alleen in Christus geloven, maar ook voor Hem lijden. Een Nepalees christen zei eens: ‘Het is niet: Ik zat in de gevangenis, en Jezus was bij me, maar: Jezus zat in de gevangenis, en ik was bij Hem.’ En Zijn handen zijn goede en geliefde handen.
Dat is het geheim. Vanuit dat geheim kon Bonhoeffer er ook voor anderen zijn. In een film over Bonhoeffer zie je, aan het eind, een indrukwekkende en Bonhoeffer typerende scene. Een gevangene in de cel naast hem kon elk moment geëxecuteerd worden, en door de muur heen roept Bonhoeffer hem toe: ‘Zullen we soms bidden?’ En dan plaatst hij zijn handen tegen de muur die hen scheidt, en bidt: ‘Heer, het is donker in mij, in U is het licht. Ik ben alleen, maar U zult er altijd zijn. Ik ben bang, maar U zult nooit aflaten. In mij is oorlog, in U is vrede.’ De gevangene aan de andere kant plaatst ook zijn handen tegen de muur, alsof ze zo elkaar vasthouden. Een bewaker ziet het allemaal door het luikje in de celdeur aan, en als kijker weet je: dit beeld zal hem nooit meer loslaten.
Kijk, in eerste instantie kun je zo tegen die Bonhoeffer opkijken: ‘Wat een held! Wat een sterk figuur! En tja, wat ben ik dan? Ik ben helemaal niet zo sterkgelovig, zo heldhaftig.’ En daardoor komt hij ook ver van je af te staan. Mag ik dan een ander gedicht van Bonhoeffer voordragen, dat hij ook in die gevangenis schreef:

Wie ben ik?

Wie ben ik? Ze zeggen me vaak:
je treedt uit je cel
rustig blij en zeker
als een burchtheer uit zijn slot.

Wie ben ik? Ze zeggen me vaak:
je spreekt met je bewakers
vrij rechtuit en vriendelijk
als was je hun heer.

Wie ben ik? Ze zeggen me ook:
je draagt je donkere dagen
evenwichtig glimlachend trots
als iemand die gewend is te overwinnen.

Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen?
Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf:
onrustig vol heimwee, ziek als een gekooide vogel
snakkend naar lucht, als werd ik gewurgd
hongerend naar kleuren, naar bloemen en vogels
dorstend naar een woord, naar een mens dichtbij
trillend van woede om willekeur, om de geringste krenking
opgejaagd wachtend op iets groots
machteloos bang om vrienden in den vreemde
moe en leeg om te bidden, te danken, te werken
murw en bereid om van alles afscheid te nemen?

Wie ben ik? De een of de ander?
Ben ik nu de een en morgen de ander?
Ben ik beiden tegelijk?

Wie ben ik? Ben ik de speelbal van mijn eenzaam vragen?
Wie ik ook ben, U kent mij, ik ben van U mijn God.

Ja, zo komt die Bonhoeffer weer heel dichtbij, wordt hij ons heel vertrouwd, althans mij wel. En zo komt hopelijk vooral God zelf, en Zijn vertrouwdheid en aanwezigheid weer dichtbij….

zingen   Gezang 398:5,6

deel 3 liedpreek

Hier merken we dat Bonhoeffer dit lied schreef in de tijd van advent en kerst:

Laat warm en stil de kaarsen branden heden,

Mooi hoe Bonhoeffer die kaarsen direct aan God zelf verbindt:

die Gij hier in ons duister hebt gebracht.

God die de kaarsen brengt… (kaars aansteken) Een kaars is ook een prachtig symbool voor God en specifieker voor Christus. Hij noemt zichzelf het Licht van de wereld. Met Kerst is Hij als licht gaan schijnen in de duisternis. Zo’n kaars is op nog een diepere wijze symbool van Christus. Want zo’n kaars geeft licht door zelf steeds kleiner te worden. Veelzeggend. Door zichzelf weg te geven verspreidt Christus het licht. Hij ontledigde zichzelf. Hij gaf zijn hemelse heerlijkheid op om hier te komen, om één van ons te worden. Hij gaf Zijn liefde, zijn heling en vergeving aan de mensen. Hij gaf zichzelf uiteindelijk aan het kruis. En zo is Hij ons licht in de duisternis. Zo wijst Hij ons ook in het nieuwe jaar de weg. Hoe donker dat er ook uitziet, hoe onzeker, of juist hoe rooskleurig. Zijn licht schijnt. Hij zelf is ons Licht.
In gedachten brandt Bonhoeffer misschien zo’n kaarsje. Zijn wens is duidelijk:

breng als het kan ons samen, geef ons vrede.

Weer samen met zijn Maria, met wie hij dan kan trouwen. Wat verlangen ze er naar! Samen weer met z’n ouders, z’n studenten, z’n medechristenen, in vredestijd…  Die diepe wensen heeft hij. Maar ze zijn niet uitgekomen. In april 1945 werd Bonhoeffer, een paar weken voor de bevrijding, op last van Hitler zelf, geëxecuteerd. Pas 39 jaar oud… (kaars uitblazen)
Z’n wens was niet vervuld. Misschien herkent u dat wel. Wensen die u, die jij had en die in het afgelopen jaar niet vervuld zijn. Diepe wensen, legitieme ook: een genezing, een nieuwe baan, goede studieresultaten, een partner, een kind, een verzoening. Ach, ieder van ons heeft zo z’n eigen wensen en diepe verlangens. En als die dan niet uitkomen, doet dat pijn, geeft dat verdriet, vraagt dat uithoudingsvermogen.

Ik moest denken aan het toilet bij mijn schoonouders. Wat? Ja, het toilet van mijn schoonouders. Het prikbord daar hangt altijd vol met wijze spreuken. Niet allemaal heb ik ze onthouden. Niet allemaal spreken ze me ook aan. Maar deze wel, die daar ooit hing: ‘God vervult niet al onze wensen, maar wel zijn beloften.’ En zo geloofde Bonhoeffer het zelf ook, want zijn laatste woorden, vlak voor zijn executie, waren: ‘Dit is het einde. Voor mij het begin van het leven.’ Aan Gods belofte hield hij zich vast.
God vervult niet al onze wensen, maar wel zijn beloften. Dat verlegt ook je blik: van je eigen onvervuldheid en teleurstellingen naar God zelf en zijn beloften, zijn heil zeg maar. Dat zie je ook prachtig in het 6e couplet gebeuren. Dat begint met het zwijgen, de eenzaamheid, de uitzichtloosheid, maar dan gaat het naar het loflied dat opstijgt. Ook daar in die kelder van de gevangenis in Berlijn, in die dodencel.

Dat lijkt sprekend op Paulus en Silas in die onderste kerker in Filippi. Ze zitten daar, geketend, met een stukgeslagen rug, onwetend over hun nabije toekomst. Maar wat gaan ze daar doen, midden in de nacht, midden in een stikdonkere stinkende cel? Zingen! Zingen tot God. Lofliederen! Liederen die ze kennen, want ze hebben geen liedboek bij zich. Liederen die ze uit het hoofd kennen. Of zoals de Engelsen veel mooier zeggen: ‘by heart.’
Bonhoeffer doet hetzelfde daar in die cel. Zoals hij al dat ene kinderliedje noemde over die engelen. In zijn brieven refereert hij ook regelmatig aan de liederen van Paul Gerhardt, de bekende lieddichter. Bonhoeffer schrijft dat hij zoveel steun heeft aan die liederen. En hoe goed het is om zulke liederen te kennen en uit het hoofd te leren.
Die wijze les van Bonhoeffer geef ik graag door. Hoe belangrijk het is om zulke liederen te kennen, uit je hoofd te leren, ‘by heart’… Het is een schat die je met je meedraagt en die ook in tijden van duisternis en crisis je verder helpt, omdat het dan gaat zingen in je. Want door te zingen, word je verbonden met de Bron, de Bron van het geloof, de Bron van het licht in de duisternis. Laten we daarom ook in het nieuwe jaar blijven zingen, al is het tegen de klippen op:

In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.

Amen

zingen   Gezang 398:3

gedenken van overleden gemeentelid

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

slotlied        Gezang 392:1,2,3

zegen