Gemeente van Jezus Christus, Rudy,

‘Mijn naam is Brodeck en ik heb er niets mee te maken.’

Zo begint de roman ‘Het verslag van Brodeck’ van de Franse schrijver Philippe Claudel. Een aangrijpende roman over een naamloos dorp, waar op een gegeven een vreemdeling aankomt. Hij zegt zijn naam niet – hij zegt überhaupt heel weinig – daarom noemen de dorpelingen hem de Anderer. Hij ziet er ook anders uit, met zijn wat artistiekerige kleding. Hij reageert soms ook heel apart, maar is eigenlijk altijd wel heel vriendelijk en voorkomend. Onafscheidelijk is een notitieblokje, waarin hij constant aantekeningen maakt.

In het begin zijn de dorpelingen nieuwsgierig. Er wordt hem zelfs een officieel welkom op het dorpsplein bereid, waar de burgemeester een gloedvolle toespraak probeert te houden, wat niet helemaal lukt (maar ja, dat heb je vaker met burgemeesters, met dominees trouwens ook…). Ook nu is de reactie van de Anderer weer anders. I.p.v. een inspirerende speech, komt er alleen een schuchter ‘dankuwel’ over zijn lippen.

Na verloop van tijd nodigt de Anderer de dorpelingen in de herberg uit, waar hij logeert. Er is genoeg te eten en te drinken en overal in de zaal staan objecten met grote doeken erover. Na onthulling blijken het schilderijen te zijn, o.a. van een aantal dorpelingen. Deze zijn natuurlijk vereerd tot ze ontdekken dat ze wel op bijzonder rake wijze zijn afgebeeld, juist ook wat   hun duistere kanten betreft. Dat maakt ze woest en één voor één verdwijnen de schilderijen in de open haard. De woede slaat ook om in haat en op een gegeven moment blijken het kostbare paard en de ezel van de Anderer verdronken te zijn. Dan blijkt de Anderer wel te kunnen praten, want avond en avond trekt hij door het dorp en roept: ‘moordenaars, moordenaars!’ De dorpelingen worden dit, worden hem, zo zat, dat op een gegeven moment, in diezelfde herberg, de Anderer in blinde volkswoede vermoord wordt. De hoofdpersoon Brodeck is op dat moment thuis en als hij er arriveert, hoort hij het verschrikkelijke nieuws. Hij zegt wel, dat hij er niets mee te maken heeft, maar hij voelt zich toch schuldig, omdat hij er niet was en te weinig gedaan heeft om de Anderer te beschermen. De dorpsgenoten dragen Brodeck op een verslag over het gebeuren te schrijven, en wel zó, dat de betrokkenen vrijgepleit worden. Brodeck durft niet te weigeren, maar hij schrijft daarnaast ook een geheime kroniek, waarin hij de ware toedracht beschrijft en ook zijn eigen verhaal, want in feite is hij ook een vreemdeling binnen zijn eigen dorp. In de oorlog hebben ze hem uitgeleverd aan de bezetter. Hij kwam in het concentratiekamp, dat hij wonderwel overleefde, maar bij zijn terugkeer in het dorp werd hij zeker niet met open armen ontvangen. Integendeel. Als het officiële verslag klaar is, brengt hij het naar de burgemeester. Deze rasopportunist leest het door en gooit het daarna in zijn open haard. Volgens hem wordt het dorp het meest geholpen als alles vergeten wordt. Brodeck wil van zo’n samenleving geen deel meer uitmaken en vertrekt met zijn gezin. Als hij buiten het dorp is, in de bergen rondom, kijkt hij noch één keer terug. Hij staat bij het kruisbeeld van de ‘mooie vreemde Christus’, zoals er staat. Als hij naar beneden kijkt, ziet hij het dorp niet meer. Het lijkt verdwenen van de aardbodem. Opgelost in het niets. Als een oordeel…

Ik weet niet of de schrijver het zo bedoeld heeft, maar dat deze ontdekking juist gedaan wordt bij dat kruisbeeld van Christus, vind ik veelzeggend. Om Hem zijn we vanmorgen hier. We hoorden over het vreemde verhaal dat Hij vertelt. Althans, het is niet een verhaal waar wij zomaar opgekomen zouden zijn. Het is echt een verhaal van de andere kant, van de grote Anderer zeg maar…

Hij vertelt dat eens, aan het eind van de tijd, iedereen voor Hem zal verschijnen, en dan zal Hij oordelen, de balans opmaken van ieders leven, het eindoordeel, waar het twee kanten op kan: voor altijd bij Hem, of niet. Cruciaal hiervoor is wat je gedaan hebt aan de minste mensen. ‘Mensen met een minteken’, las ik ergens. Mensen die zoveel minder hebben. Minder als het over de elementaire levensbehoeften van eten of drinken gaat. Minder als het over gezondheid gaat: de zieken. Minder als het over vrijheid gaat: gevangenen. Minder ook als het gaat over de gemene deler: vreemdelingen. Er voor hen zijn doet de eindbalans positief doorslaan. Er niet voor ze zijn het tegenovergestelde.

Waarom is dit zo cruciaal? Omdat de Koning, Jezus Christus, die dat eindoordeel velt, zich geïdentificeerd heeft met deze minste mensen. In die identificatie gaat Hij heel ver: ‘Wat je aan hen doet, doe je aan Mij’ – ook als het over de vreemdelingen gaat – ‘Ik was een vreemdeling.’ In zulke mensen komt Christus – anoniem zeg maar – naar je toe. Laat dat eens tot je doordringen…

Waar is God? Daar kun je heel lang over filosoferen. Daar zijn ook bibliotheken over volgeschreven. De meest diepzinnige antwoorden kun je geven. Jezus zegt: ‘Ik ben daar waar mensen in de min zitten: arm zijn, of ziek, of gevangen, of vreemdeling. Daar vind je Me. Daar kom je me tegen, want daar heb Ik me mee geïdentificeerd.’

‘Maar Jezus heeft het toch over de minste van zijn broeders en zusters? Dan gaat het toch om medechristenen die het moeilijk hebben?!’ Ik denk niet dat we het moeten beperken tot alleen geloofsgenoten. Het is veel universeler. In vers 45 heeft Jezus het niet meer over ‘broeders of zusters’, maar zegt Hij alleen: ‘alles wat jullie voor één van deze onaanzienlijken niet hebt gedaan, heb je voor Mij niet gedaan.’ Jezus zelf beperkt het dus niet tot alleen christenen. Dus ook in dat zwerfkind in Mumbai, in die vluchteling in Lesbos en in die allochtoon in de straat, kan Jezus je tegemoetkomen. In een ieder die vreemdeling is, anders is, zo’n Anderer is. Anders qua huidskleur, anders qua cultuur, anders qua hoe hij of zij praat en doet. Zulke vreemden zijn er genoeg, ver weg en heel dichtbij. En zulke vreemdelingen komen vandaag de dag ook naar ons land. Als vluchtelingen. Mensen weggevlucht uit gebieden waar oorlog is, waar ze niet meer geduld worden vanwege hun geloof of afkomst, mensen die bijna alles zijn kwijtgeraakt. Hoe ga je daar mee om?

Het heeft jou geraakt, Rudy. Niet voor niets was je samen met je vrouw op de interkerkelijke avond waar het over de vluchtelingen ging. De vluchtelingen die er al in Gouda zijn en de nieuwe groep die straks een AZC zal betrekken. Samen met de aanwezigen op die avond wil jij niet langs de zijlijn staan en daar van alles roepen. Je niet door angst laten regeren, maar er voor hen zijn: gastvrij en ook bereid van hen te leren. Het gaat immers om een ontmoeting: geven én ontvangen. En toen in een preek een tijdje terug de roep naar een diaken werd gedaan, een diaken die zich gaat inzetten voor de vluchtelingen, gaat coördineren, gaat overleggen, mensen gaat inschakelen, toen hoorde je daar Gods roep in, waar je niet onderuit kwam. Bijzonder hoe je daarin ook door anderen bevestigd en bemoedigd werd.

Afgelopen week hadden we het over deze dienst in het voorbereidingsgesprek. Jij zei: ‘we moeten ons niet blindstaren op die enorme aantallen. Natuurlijk, al die vluchtelingen bij elkaar vormen een groot politiek en logistiek probleem, waar zoveel kanten aan zitten. Dat kan ik niet oplossen. Ik kan alleen doen, wat in mijn vermogen ligt: me er in verdiepen, me op een eerlijke en realistische wijze laten voorlichten door hen die hier ervaring in hebben, mensen inschakelen en er zelf zijn voor die mensen die op ons pad komen.’

Weet u, dat vind ik ook zo opvallend, gemeente. Dat Jezus in het enkelvoud spreekt: ‘Ik was een vreemdeling.’ Hij maakt het heel persoonlijk. Dat doet Hij vaker als Hij dingen uitlegt en dichterbij wil brengen. Dan vertelt Hij bijvoorbeeld over die ene man die langs de kant van de weg ligt – in nood en hulpbehoevend – en wat daar die enkele personen van een priester, Leviet of Samaritaan mee doen. Zo ook hier, in dit verhaal: ‘Ik was een vreemdeling.’ Het gaat om telkens die enkele vreemdeling, die concrete man of vrouw, die jongen of dat meisje, die ene persoon van vlees en bloed. Met zijn eigen verhaal. Met haar leven. Dat uniek is. Dat waardevol is. Met die enorme aantallen kun je niets. Die verlammen. Maar als u, als jij, als ik zulke enkele personen ontmoeten, dan wordt het anders. Dan kan het anders worden. Of zoals jij, Rudy zei: ‘al zou ieder van ons één zo’n persoon ontmoeten en er voor diegene zijn, dan moet je eens kijken hoe ver we met elkaar komen.’ Maar wil je dat?

In die roman van Claudel komt op een gegeven moment ook een priester voor. Het is een behoorlijk gesjeesde priester. Hij is aan de drank en gelooft zelf amper meer. Maar als het over die Anderer gaat, die intussen vermoord is, komt er zowaar een wijs woord uit: ‘Het moest wel zo aflopen, Brodeck. Die man was een spiegel weet je, zonder een woord te zeggen liet hij iedereen zien hij hoe er uitzag.’

Mooi en vooral waar gezegd. De vreemdeling als een spiegel… Hoe we daar mee omgaan, laat zien wie wij zijn. Laat zien hoe wij persoonlijk zijn: op onszelf gericht, vast houden aan het veilige, het vertrouwde, of juist open en gastvrij. ‘Diegene opnemen’, zoals Jezus dat noemt. Het laat ook zien hoe we als samenleving zijn: protectionistisch, nationalistisch, huiverig voor alles wat anders is: wat anders gelooft, wat anders doet. Of juist verdraagzaam en gastvrij. Zonder dat we ons eigen geloof loslaten. Integendeel, juist vanuit het geloof gastvrij zijn.

Maar het gaat dus nog verder. In die spiegel van de vreemdeling zien we dus niet alleen onszelf, maar mogen we ook Christus ontdekken, want Hij zegt: ‘Ik ben een vreemdeling.’ En niet in die spiegel kijken, hem laten voor wat het is, is zonde.

Ja, over zonde gesproken. Wij denken vaak bij zonde aan verkeerde dingen doen, Gods goede regels overtreden. Maar het is nog veel meer. Hier blijkt zonde vooral te zijn: de gelegenheid hebben om goed te doen en het niet doen. Zonde als nalatigheid dus. Je kunt die arme helpen. De gelegenheid doet zich voor en je doet het niet. Zonde! Je kunt die gevangene bezoeken. Die mens helpen die helemaal vastgelopen is en je doet het niet. Zonde! Je kunt die zieke bezoeken. Je hebt gehoord van zijn of haar moeilijke weg en je laat het langs je heengaan. Zonde! Je komt die vreemdeling tegen. Hij of zij doet een beroep op je. Maar je draait je hoofd om. Je negeert hem. Je laat haar voor wat ze is. Zonde! Een zonde die Jezus  uiterst serieus neemt. Vergelijk het met dat slot van het boek, als Brodeck bij het kruisbeeld nog een keer naar dat dorp kijkt en het is er niet meer. Weg. En nog veel aangrijpender is Jezus’ uiteindelijke reactie op zo’n houding, van goed kunnen doen en het niet doen, van het negeren van mensen met een minteken. Daarmee ontzeg je jezelf uiteindelijk dat Koninkrijk van God, loop je het burgerrecht ervoor mis en kom je er straks niet in. Vreselijk.

Wil Jezus ons nu bang maken?! Dreigen met hel en verdoemenis? Nee, zijn bedoeling is juist zo positief, om onze liefde op te wekken, om onze ogen te openen voor mensen met een minteken, om ons hart te openen voor de vreemdeling en daar goed aan doen. Waarom? Omdat Hij zelf inderdaad die mooie vreemde Christus is. Omdat zijn liefde zo mooi is, zo buitengewoon, zo vreemd ook. Hij zocht mensen op waar velen letterlijk met een boog omheen liepen: tollenaars, zondaren, prostituees, Samaritanen: Hij zocht ze op. Hij pinde ze niet vast op hun verleden, op hun omstandigheden, op hun scheve schaats. Hij bood ze een nieuwe kans. Hij biedt ons een nieuwe kans. Daarin is Hij zo ver gegaan, dat Hij zichzelf gaf in de dood. Vreemd. Zo vreemd naar onze maatstaven. Maar Hij deed het.

Ik hoop dat u, dat jij, daar ook werkelijk ondersteboven van bent, dat je door die liefde van Hem diep geraakt bent, als een pijl, recht in je hart. Maar daar vervolgens niet alleen maar ontroerd over mijmert en over zingt, maar er ook heel concreet naar handelt.

Dus die chronisch zieke opzoekt. En diegene die helemaal vastgelopen is, niet laat barsten. En die allochtoon, die anders gelovige, die anders geaarde, niet negeert, maar naar zijn of haar verhaal luistert, oprecht geïnteresseerd bent in wat hem bezighoudt, wat haar dromen zijn, waar ze van wakker ligt. En als iemand met een concrete vraag om hulp komt, dat je dan niet denkt: daar zijn anderen voor, maar probeert te doen wat je kunt, met je mogelijkheden, met je gaven. Kortom: die vreemde liefde van Christus niet voor jezelf houdt, maar doorgeeft, ook aan een ieder die misschien wel vreemd is in jouw ogen.
En daar zijn nou juist ook de diakenen voor, om ons daarop te wijzen, om ons daarin voor te gaan. Om ons niet op te sluiten in ons eigen comfortabele leventje, in onze eigen knusse gemeente, maar ook om te zien, naar de ander, binnen én buiten de gemeente, om de vensters te openen, om gastvrij te zijn, om in praktijk te brengen wat we hier leren en ontdekken.

En als je denkt: ‘Ach, wat maakt het uit? De wereld wordt er echt niet beter van.’ Doe het dan voor die ene, die er wel beter van wordt. Doe het voor Jezus, die voor jou zoveel, nee: alles heeft gedaan. Doe het, omdat je in die ander, ook in die vreemdeling, ook in die vluchteling, ook in die asielzoeker met een status, Hem tegenkomt. En het zou echt zonde zijn om Hem te laten staan.

Dus: het maakt wel degelijk uit. Het maakt echt verschil. Een wereld van verschil. Uiteindelijk een eeuwigheid verschil. Amen.