openingstekst        ‘Hij heeft voor zijn wonderen een gedachtenis gesticht. Genadig en barmhartig is de HERE.’ (Psalm 111:4)

Gemeente van Jezus Christus,

Hij is nog niet zo breed als het rijtje poëzie in mijn boekenkast, maar het scheelt niet eens zoveel: de rij bijbelse dagboeken. In de loop der tijd heb ik er heel wat  verzameld, voor persoonlijk gebruik, maar zeker ook met het oog op de prediking: vaak vind je in die bijbelse dagboeken mooie beelden en verrassende invalshoeken.

Tussen al die dagboeken staat een bijzondere. Hij is namelijk van Adrian Plass, geen theoloog, maar wel een christen, die als schrijver vooral het satirische genre beoefent. Zijn stukjes zijn dan ook vol humor en tegelijk vormen ze ook een spiegel. Bij de tekst van Jezus om niet te oordelen, schrijft hij dan het volgende – het is fictie, voor alle duidelijkheid, maar ook hier ontbreekt de spiegel niet:

Dit (dat woord van Jezus) is een waar woord, en ik kan het weten, want er zit iemand bij ons op bijbelstudie die precies doet waar Jezus het hier over heeft. (Z’n naam begint met een Z en hij heeft een vooraanstaande functie in één van de secties van onze gemeente). Hij is voortdurend bezig anderen te beoordelen. Hij doet meestal heel negatief over de groep. Ik heb Stanley Morgan, onze voorzitter, gevraagd of hij van plan is er iets van te zeggen tegen Z. Maar Stanley is nooit zo’n krachtige figuur geweest en dat zal hij ook wel niet meer worden, vrees ik. Laatst ook weer met Eve hoe-heet-ze-ook-alweer. Die is nota bene misschien niet eens gelovig. Ze is al wel een jaar bij ons en al die tijd heeft ze halve ketterijen zitten verkondigen. En Stanley heeft er niets aan gedaan. Dan weet je het wel: daar kunnen we niet veel van verwachten…

De enige wie dat lelijke gedoe van Z niets schijnt te doen, is Violet Straton. Maar ja, er is volgens mij helemaal niets wat haar iets doet, ik kan me uit al die jaren tenminste niets herinneren, die arme ziel. Ze zou zo een prijs winnen voor lachen en knikken. Maar ze is haar scherpe kantjes kwijt sinds haar ‘vakantie’, als u me even kunt volgen.

Nou, zo is de situatie. Wilt u voor Z bidden, dat hij het licht mag zien – en worden zoals ik?

Tot zover Adrian Plass. Inderdaad, humoristisch, want de ikfiguur doet natuurlijk zelf niet anders dan dat hij Z verwijt: oordelen. En tegelijk is het ook een echte spiegel, want gaat het er in onze gemeente anders aan toe? En bij u, en jou, en mij?

‘Maar oordelen is toch ook iets dat bij het leven hoort? Ik bedoel: een leraar oordeelt en beoordeelt het werk van de leerlingen. Een rechter spreekt een oordeel uit. En ouders beoordelen bijvoorbeeld welk kind voor welke klus het best gevraagd kan worden.’

Zeker, maar waar Jezus over spreekt is oordelen en veroordelen. Dat wil zeggen: in afkeurende zin over iemand spreken, iemand afschrijven, definitief vastpinnen op  het eenzijdige beeld dat jij van diegene hebt.

Zó oordelen is eigenlijk zo kortzichtig. Want we weten vaak helemaal de achtergrond niet waarom iemand doet zoals hij doet, waarom zij is, zoals zij is. Nee, we hebben ons oordeel al klaar, hebben iemand al vastgepind en afgeschreven. Terwijl we die persoon misschien wel helemaal niet kennen, nooit eens echt van hart tot hart met diegene gesproken hebben. Ik had dat zelf eens op een conferentie die ik bezocht. Van tevoren kreeg ik de deelnemerslijst opgestuurd. Ik zag de namen en de plaatsen waar deze collega’s staan en ik dacht: ‘Poeh, niet echt mijn type dominees zeg maar. Wat moet dat worden? Nou, laat ik dan maar vooral voor mezelf gaan…’ Op de conferentie merkte ik dat de meesten er inderdaad wat anders uitzagen, soms een wat andere toon aansloegen, maar toen we een drietal dagen met elkaar opgetrokken waren, bleken het vooral collega’s te zijn, die met dezelfde vragen worstelen: ‘Hoe landt mijn preek? Hoe houd ik mijn preken fris en vooral: hoe merken de hoorders dat God hierdoor spreekt?’ Ja, die collega’s waren daar heel eerlijk in, stelden zichzelf kwetsbaar op en bleken ’s avonds in de bar ook nog eens heel gezellig te zijn en een kostelijke humor te bezitten. Ik schaamde mij: ik had mijn oordeel van tevoren al klaar, ik had ze al vastgepind op hun soortelijk gewicht zeg maar, in feite al bijna afgeschreven. Ik heb het tijdens de evaluatie ook eerlijk verteld, toen ik ze bedankte voor wat ik van ze geleerd had, hun openheid en eerlijkheid, hun zoektocht en antwoorden. Zo had ik zelf weer een les geleerd: oordeelt niet…

We doen het zo snel, gemeente: iemand vastpinnen en afschrijven. Zo hard soms, zo keihard. Ik schrik er wel eens van als ik hoor hoe er ook onder ons over anderen geoordeeld wordt, medegemeenteleden, mensen uit andere kerken, familieleden of wie dan ook. Waar komen die hardheid en felheid vandaan? Is het hoogmoed: door de ander zo kalt te stellen, komen we er zelf beter van af. Dat wat je ook in dat beginfragment van Adrian Plass zag gebeuren. Of reageren we zo fel op de misslagen van een ander, omdat  – zoals ik ergens las – die ons onze eigen misstappen in herinnering brengen, die we nu net zo mooi hadden weggestopt? Zou het ook kunnen dat wij in die ander verafschuwen, wat we van onszelf niet willen weten?

Ach, dat oordelen is dus eigenlijk nog wel meer dan alleen kortzichtigheid. Het kan ook blindheid zijn. Blindheid ten aanzien van de eigen gebreken en misstappen. En blindheid ten aanzien van de genade die de ander geldt. Bonhoeffer noemt dit oordelen zelfs zelfbedrog: namelijk dat het woord van God voor mij anders zou gelden dan voor die ander. Dat mij de vergeving geldt, maar de ander het oordeel.

Dit zelfbedrog, deze blindheid, dit oordelen is heel gevaarlijk. Jezus waarschuwt hier ook tegen: als je zo oordeelt en veroordeelt, zul je zelf geoordeeld en veroordeeld worden. Met de maat waarmee jij meet, zul je zelf gemeten worden. Zo scherp ligt het.

De Here Jezus geeft deze waarschuwing natuurlijk niet voor niets, maar juist om ons er van te weerhouden zo te oordelen: oordeelt niet…Tegelijk geeft Hij niet alleen een waarschuwing, verbiedt Hij niet alleen te oordelen, maar heeft Hij het ook over het positieve, over hoe het wèl moet. En dat is ook precies het antigif tegen het venijn van het oordelen, of misschien beter: het medicijn tegen die kortzichtigheid en blindheid, tegen dat verziekende veroordelen. Dat antigif, dat medicijn, staat in het vers ervoor, vers 36: ‘Wees barmhartig, zoals Uw Vader barmhartig is.’

‘Barmhartig’, een prachtig woord is dat. Zo mooi, dat er ook niet zo makkelijk een ander woord voor gevonden kan worden. Niet voor niets heeft de Nieuwe Bijbelvertaling het ook laten staan. Toch is het wel nodig om al die prachtige bijbelwoorden te vertolken, zodat ze ook echt gaan leven voor mensen van nu. Daarom de vraag: wat is dat nu eigenlijk, ‘barmhartig’? Letterlijk betekent het ‘barm van hart’ zijn. Toen ik dat intikte op mijn computer, kwam er onder het woordje ‘barm’ een rood kringeltje te staan. De gebruikers van Word weten direct waar dat op slaat: de spellingcontrole wijst uit dat het geen goed Nederlands is. Dat klopt: ‘barm’ is namelijk Oudnederlands. En het betekent ‘zacht’. Barm-hartig is dus letterlijk ‘zacht van hart’ zijn. En zó is de hemelse Vader, zegt Jezus. God is zacht van hart. Niet hard, niet keihard, nee: zacht, bewogen, vol ontferming, uit op de ontmoeting, iemand niet af willen wijzen, maar bij Zich willen hebben, om te delen in die ontferming, in die geweldige liefde. Ook al heeft die mens, wij dus, nergens recht op. Ook al hebben wij het helemaal verbruid. Ook al vallen wij zo vaak tegen. Het verhindert de hemelse Vader niet om barmhartig te zijn, om ons daar niet op vast te pinnen, maar ons vrij te pleiten, ons als zijn eigen kinderen aan te nemen. Barmhartig is dus ook genadig. Vandaar dat in de Bijbel die woorden heel vaak naast elkaar staan als het over God gaat: ‘barmhartig en genadig is de HERE.’

Zo is God en zo moeten wij worden, want zo zegt Jezus het letterlijk: ‘word barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is.’ Ja, als je die barmhartigheid van God ontdekt hebt, Hem in zijn hart gekeken hebt – bijvoorbeeld vandaag aan Zijn tafel – , geraakt bent door zijn diepe ontferming en genade in Christus zijn Zoon, voor jou persoonlijk, als je daar door geraakt bent in je eigen hart, maar ook met je verstand er van doordrongen, dan is het met die kortzichtigheid toch gedaan?!

Allereerst naar jezelf toe. Als het licht van Christus’ liefde over je leven valt, dan zie je ook hoe het met jouw liefde zo kan tegenvallen, dan komen al die andere donkere plekken ook aan het licht. Daar zul je dan je ogen niet voor sluiten. Nee, dan weet je hoe groot die balk is, die in jouw oog zit, hoe hardnekkig die zonden zijn die in je naar boven komen, en waar je allemaal in tekortschiet.

Dat zal je tegelijk ook mild maken naar anderen toe, barmhartig dus, zacht van hart. Dan zul je een ander niet vastpinnen op dat ene, dat je van iemand weet of denkt te weten. Dan zul je ook iemand beter willen leren kennen, echt willen luisteren naar iemand, werkelijk openstaan voor iemand en dan zul je er ook rekening mee houden dat iemand veranderen kan, dat God iemand veranderen kan. Kortom: dan zul je genadig naar iemand toe zijn, juist omdat je zelf die genade van God hebt leren kennen en weet dat je niet zonder kan, geen dag.

En dat zal toch je houding bepalen, ook naar hen die je niet ter wille zijn, die je vijandig bejegenen, die je een streek leveren, die jou van alles verwijten, die jou oordelen en veroordelen. Jezus zegt: laat los en je zult losgelaten worden. Loslaten wil zeggen iemand niet vastpinnen op die streek, op die zonde. En het ook niet gaan koesteren. Er elke keer weer op terugkomen. Het krampachtig vasthouden wat diegene jou toen en toen geflikt heeft, iemand ook altijd in dat licht blijven bezien. Nee, zegt Jezus, laat het los, vergeef het, en kom er dan ook niet meer op terug.

Dat kun je alleen vanuit Gods barmhartigheid. Die is de motor waardoor ook wij barmhartig kunnen zijn en niet zullen oordelen.

Nog iets. Dat niet oordelen hè, dat zou wel eens erg kunnen aanspreken in deze tijd. Onze tijd, die toch een tijd is van individualisme, waarin ‘ik het liefst heb dat niemand zich in mijn zaken mengt en zich met mij bemoeit en daarom bemoei ik me ook niet met een ander’, hoor je nogal eens zeggen. ‘Ieder moet maar doen wat hem of haar goeddunkt.’ Tolerantie als pendant van het individualisme. Je moet niet oordelen, maar ieder vrijlaten. Maar is dàt wat Jezus bedoelt? Nee! Om maar even naar dat laatste beeld uit ons tekstgedeelte te gaan: het gaat er wel degelijk om dat die splinter in het oog van de ander weggedaan moet worden. En dat is nu juist de makke van veel hedendaagse tolerantie: die bekommert zich vaak helemaal niet om de ander, daar zit heel veel desinteresse en vrijblijvendheid in, die laat de ander het liefst op afstand, en wil dat die ander ook uit zijn buurt blijft. Kritiekloosheid kan ook gemakzucht en onverschilligheid als achtergrond hebben. Daarin ontbreekt de liefde, want dan worden anderen juist aan hun lot overgelaten.

Nee, wat kwaad is mag kwaad genoemd worden. De splinter in het oog van de broeder moet wel worden weggedaan en mag niet blijven zitten. Dat blijkt bijvoorbeeld ook heel duidelijk uit al die vermaningen waar het Nieuwe Testament, en dan met name de brieven daar, vol mee staan. Vermaningen die gaan over onze handel en wandel, over onze woorden en daden, wat daarin beantwoordt aan Gods wil en wat niet. Vrijblijvendheid hoort in de christelijke gemeente niet thuis. Er mag, er moet, vermaand worden.

Alleen, en dat is het punt van Jezus, wees niet zo kortzichtig, niet zo blind, dat je je daarbij alleen richt op de ander, dat je de zonde van de ander maximaliseert en die van jezelf juist minimaliseert. In het beeld van Jezus: dat je je druk maakt om de splinter van de ander, terwijl je de balk in je eigen oog niet ziet. Dat is onbarmhartig. Dat is schijnheilig, huichelachtig. Nee, eerst bij jezelf te rade gaan. Die balk van al die zonden en tekorten onder ogen komen. Die eerlijk bij God neerleggen, om Zijn genade vragen en vanuit die genade van Christus het over die splinter van de ander hebben. Niet vanuit de hoogte, maar mild, barmhartig en genadig. Zoals Hij het ons zelf heeft voorgedaan.

Dat moest die hoofdpersoon uit het dagboekstukje uit het begin nog leren. De ‘gedachte’ van de schrijver onderaan het stukje – dat wil zeggen: datgene wat vastgehouden moet worden –  die gedachte is dan ook, vol humor en ernst tegelijk: laten we een hutje bouwen van al die balken – en er de brand in steken.

Of zoals ik in een ander dagboek onderaan las –  en dat was in gebedsvorm – en daar wil ik graag mee afsluiten:

 

Goede God, aan U komt het eindoordeel over ons, mensen, toe.

Wij bidden U: geef ons wijsheid om tot zelfkennis te komen,

geef ons mildheid om mededogend te zijn,

geef ons de kunst om ons te laten verrassen door wat er allemaal verandert in mensen. Amen

 

 

gebed van Franciscus

Heer, maak mij een instrument van uw vrede.
Laat mij liefde brengen waar haat is.
Laat mij vergeving brengen waar schuld is.
Laat mij eenheid brengen waar tweedracht is.
Laat mij waarheid brengen waar dwaling is.
Laat mij geloof brengen waar twijfel is.
Laat mij hoop brengen waar wanhoop is.
Laat mij licht brengen waar duisternis is.
Laat mij vreugde brengen waar verdriet is.

Heer, maak dat ik er meer op uit ben
te troosten dan getroost te worden,
te begrijpen dan begrepen te worden,
te beminnen dan bemind te worden.
Want door te geven ontvangen we,
door onszelf te vergeten vinden we,
door te vergeven wordt ons vergeven,
door te sterven verrijzen we tot het eeuwige leven.

Amen.